De hervorming van het erfrecht kwam tot stand door de Erfwet van 31 juli 2017. Eén jaar na publicatie, met name op 1 september 2018, treedt het nieuwe erfrecht in werking. Nog voor de inwerkingtreding zijn er enkele kinderziektes de kop opgedoken, zodanig dat de wetgever probeert in te grijpen nog voor het nieuwe erfrecht van kracht zal gaan.
Op 23 mei 2018 werd bijgevolg een reeks amendementen ingediend. Hieronder lichten wij toe wat deze veranderingen betekenen voor de hervorming van het erfrecht indien de reparatiewet wordt aangenomen op basis van deze amendementen.
De hervorming van het erfrecht kwam tot stand door de Erfwet van 31 juli 2017. Eén jaar na publicatie, met name op 1 september 2018, treedt het nieuwe erfrecht in werking. Nog voor de inwerkingtreding zijn er enkele kinderziektes de kop opgedoken, zodanig dat de wetgever probeert in te grijpen nog voor het nieuwe erfrecht van kracht zal gaan.
Op 23 mei 2018 werd bijgevolg een reeks amendementen ingediend. Hieronder lichten wij toe wat deze veranderingen betekenen voor de hervorming van het erfrecht indien de reparatiewet wordt aangenomen op basis van deze amendementen.
De hervorming van het erfrecht voorziet dat de kwalificatie van een schenking (als voorschot op erfdeel, dan wel buiten erfdeel) in beide richtingen kan worden gewijzigd. Het voorstel tot reparatiewet verduidelijkt dat het in deze gevallen gaat om een door de wet toegelaten erfovereenkomst, doch waarbij noch de vorm- en procedurevoorwaarden voor erfovereenkomsten (met name de vereiste van notariële akte, de wachttermijnen en de verplichte vergadering bij de notaris), noch de registratieverplichting in het Centraal Register voor Testamenten speelt.
Het nieuwe erfrecht creëert nieuwe waarderingsregels voor schenkingen. Het algemeen principe is dat men vanaf 1 september 2018 rekening zal houden met de waarde die de schenking had op het moment van de schenking. Deze waarde zal geïndexeerd worden tot het overlijden van de erflater (volgens de index der consumptieprijzen). Op deze algemene regel bestaat dan weer een belangrijke uitzondering voor situaties waarin de begiftigde niet meteen kan beschikken over de volle eigendom. In dit laatste geval wordt de schenking gewaardeerd op het ogenblik waarop de begiftigde de volle eigendom bekomt en uiterlijk bij het overlijden van de schenker.
Het voorstel tot reparatiewet bepaalt uitdrukkelijk dat deze waarderingsregels dwingend van aard zijn, hetgeen betekent dat afwijkingen aan deze waarderingsregels slechts mogelijk zijn wanneer de wet hierin voorziet.
In 3 gevallen is het mogelijk om af te wijken van deze dwingende waarderingsregels:
Enkel via een globale erfovereenkomst (en dus niet via een punctuele erfovereenkomst) kan worden afgeweken van de indexeringsregel.
De hervorming van het erfrecht creëert enkele nieuwe rechtsfiguren, waaronder het “voortgezet vruchtgebruik”. De wetgever wijzigt zijn terminologie en gaat voortaan verder met deze rechtsfiguur als het “wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik”.
Deze nieuwe figuur viseert de situatie waarin de erflater schenkt met voorbehoud van vruchtgebruik (ten voordele van zichzelf). Bij overlijden van de schenker heeft de langstlevende partner het recht op dit vruchtgebruik, onder de voorwaarde dat de langstlevende reeds ten tijde van de schenking de hoedanigheid van echtgenoot, dan wel wettelijk samenwonende partner had. Het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot strekt zich uit tot alle schenkingen met voorbehoud van vruchtgebruik, terwijl het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende partner zich beperkt tot schenkingen met voorbehoud van vruchtgebruik van de gezinswoning en huisraad.
Nog voor de inwerkingtreding van deze nieuwe rechtsfiguur ontstond discussie over de gevolgen van een afstand van vruchtgebruik door de schenker. Heeft de langstlevende in dat geval nog steeds een recht op dat vruchtgebruik? Dit amendement voegt in de wettekst een bijkomende voorwaarde toe die luidt als volgt: “en dat de schenker de titularis van dit vruchtgebruik is gebleven tot de dag van zijn overlijden”. Dit betekent dat de schenker die afstand doet bij leven van zijn vruchtgebruik ervoor zorgt dat zijn langstlevende partner niet langer recht heeft op het vruchtgebruik op deze geschonken goederen na zijn overlijden.
Bovendien regelt de wetgever de situatie waarin de langstlevende ten tijde van de schenking de hoedanigheid van wettelijk samenwonende partner had, maar ten tijde van het overlijden van de schenker de hoedanigheid van echtgenoot heeft. Op die manier wordt verduidelijkt dat de langstlevende echtgenoot ook aanspraak heeft op het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik, indien de schenking plaatsvond in de periode waarin de langstlevende met de schenker wettelijk samenwonende.
Voorts wordt stilgestaan bij de draagwijdte van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. Wanneer er kinderen zijn, bekomt de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap van de eerststervende echtgenoot. Via de voorgestelde reparatiewet zou een nieuw artikel worden toegevoegd aan het Burgerlijk Wetboek dat uiteenzet wat de draagwijdte is van de uitdrukking “het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap”.
Samengevat heeft de langstlevende echtgenoot in dat geval recht op:
Voorts rijst de vraag wie het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot ten laste neemt? Weegt dit vruchtgebruik op het beschikbaar deel of op de reserve van de kinderen? Met de hervorming van het erfrecht werd dit beknopt geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Het voorstel tot reparatiewet wilt dit uitvoerig uiteenzetten en onderscheidt vier situaties.
1. De langstlevende echtgenoot heeft recht op het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap
In dit geval wordt de reserve van de kinderen logischerwijze bezwaard met het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. Doch door het afschaffen van de inbrengverplichting ten aanzien van de langstlevende echtgenoot zullen schenkingen aan de kinderen als voorschot op erfdeel ontsnappen aan het vruchtgebruik van de langstlevende (met uitzondering van het wettelijk opvolgend toegekend vruchtgebruik en het overgangsrecht op basis waarvan de inbrengverplichting t.a.v. de langstlevende echtgenoot voor oude schenkingen blijft bestaan).
2. Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot wordt beperkt tot een breukdeel van de nalatenschap
Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot wordt eerst aangerekend op het saldo van het beschikbaar deel nadat de andere schenkingen op het beschikbaar deel werden aangerekend. Volstaat het saldo van het beschikbaar deel niet, dan weegt het saldo van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot op de reserve van de kinderen.
3. Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot wordt beperkt tot zijn abstracte reserve (i.e. de helft van de fictieve massa in vruchtgebruik)
Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot wordt eerst aangerekend op het saldo van het beschikbaar deel nadat de andere schenkingen op het beschikbaar deel werden aangerekend. Volstaat het saldo van het beschikbaar deel niet, dan zal de langstlevende echtgenoot, via een vordering tot inkorting, het vruchtgebruik kunnen bekomen op eerder gedane schenkingen die werden aangerekend op het beschikbaar deel.
4. Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot wordt beperkt tot bepaalde goederen van de nalatenschap
De langstlevende echtgenoot zal het vruchtgebruik bekomen op die bepaalde goederen, maar wanneer die goederen, als gevolg van de verdeling, aan de kinderen worden toegewezen, mogen die kinderen een compensatie eisen voor de last van dat vruchtgebruik in de mate waarin het vruchtgebruik hun recht op een reservatair erfdeel van de nalatenschap bezwaart.
Deze last wordt gedragen door eenieder die een deel van het saldo van het beschikbaar deel heeft verkregen (zoals bv. legatarissen, maar ook de kinderen die een deel van het beschikbaar deel bekomen). De schuldenaars moeten deze compensatie betalen naar verhouding van hun aandeel in het saldo van het beschikbaar deel.
De compensatie in haar geheel is gelijk aan de gekapitaliseerde waarde van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot (zoals bepaald voor de omzetting van het vruchtgebruik). Voor de waardebepaling mag geen rekening gehouden worden met het leeftijdsverschil tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaar.
Voor het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende partner geldt een gelijkaardige regeling als voorzien voor het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot op bepaalde goederen.
Het hervormde erfrecht wijzigt de wijze van inkorting. Daar waar de oude erfregels voorzagen in de inkorting in natura, voorzien de nieuwe erfregels in de inkorting in waarde. In afwijking van deze basisregel gebeurt de inkorting van legaten aan een niet-erfgenaam (met name wanneer de testator een derde - en dus geen wettelijke erfgenaam - aanduidt als legataris) in natura. Het voorstel tot reparatiewet voorziet dat de inkorting van legaten gebeurt in waarde wanneer zij enkel voor het vruchtgebruik moeten worden ingekort. In de plaats van het legaat tot de blote eigendom te herleiden, is het beter het legaat in waarde in te korten.
Vervolgens worden ook de modaliteiten gekoppeld aan de inbreng van schulden verduidelijkt. De inbreng van een schuld doet zich voor wanneer de erflater schuldeiser is van één van zijn erfgenamen. De enige regels inzake inbreng van schenkingen die op de inbreng van schulden toepasselijk zijn, zijn de regels inzake de wijze van inbreng. De nieuwe waarderingsregels (met inbegrip van de indexeringsregel) inzake schenkingen zijn niet toepasselijk op de inbreng van schulden. Bij de inbreng van een schuld is het in te brengen bedrag het conventioneel afgesproken bedrag. De vraag naar verschuldigde interesten en in bevestigend geval aan welke rentevoet worden evenzeer bepaald door de overeenkomst die aan de basis ligt van de schuld.
De hervorming van het erfrecht creëert een nieuw hoofdstuk in het Burgerlijk Wetboek over de erfovereenkomsten. Dit nieuwe hoofdstuk was reeds op enkele punten voer voor discussie. Het voorstel tot reparatiewet beoogt volgende wijzigingen op te nemen in het hoofdstuk over de erfovereenkomsten.
Het nieuwe erfrecht laat toe dat overeenkomsten ten bezwarende en bijzondere titel met betrekking tot de eigen toekomstige nalatenschap van een partij worden gesloten, doch vereist dat ze worden opgemaakt in een notariële akte. Deze vormvereiste was niet te verantwoorden, zodanig dat het voorstel tot reparatiewet de vereiste van notariële akte heeft afgeschaft. Er wordt ook bevestigd dat de er geen verplichte vergadering is bij de notaris, noch verplichte wachttermijnen of een registratieverplichting.. Deze voorgestelde wijziging is onder meer van belang voor aandeelhoudersovereenkomsten en bedingen van aanwas.
VLABEL heeft in standpunt nr. 17044 gesteld dat elk beding van aanwas met betrekking tot roerende goederen vanaf 1 september 2018 moet worden gesloten bij notariële akte. Behoudens het feit dat VLABEL elk beding van aanwas kwalificeert als een erfovereenkomst, zal VLABEL na deze reparatiewet haar standpunt moeten aanpassen. Ook VLABEL moet de wet volgen, ook al denken zij zelf soms van niet. Een beding van aanwas zal, zelfs wanneer het een toegelaten erfovereenkomst is, niet bij notariële akte moeten worden gesloten.
De absolute nietigheidssanctie gekoppeld aan een overtreding van het verbod op erfovereenkomsten wordt in een welbepaalde situatie gemilderd. De nietigheidssanctie geldt zowel bij het sluiten van een verboden erfovereenkomst als bij het sluiten van een toegelaten erfovereenkomst waarbij de voorgeschreven formaliteiten niet werden gerespecteerd.
Erfovereenkomsten met betrekking tot de toekomstige nalatenschap van een derde worden blijvend gesanctioneerd met een absolute nietigheid. Kinderen die een overeenkomst sluiten over de verdeling van de nalatenschap van hun vader (tijdens het leven van hun vader), zonder deze laatste hierbij te betrekken, blijft aldus absoluut nietig.
Voor erfovereenkomsten met betrekking tot de eigen toekomstige nalatenschap geldt de absolute nietigheid gedurende het leven van de erflater, maar na het overlijden van de erflater wordt dit een relatieve nietigheid. De fiscus kan zich m.a.w. niet meer beroepen op het niet respecteren van de voorgeschreven formaliteiten om de nietigheid van de erfovereenkomst te bekomen. Hierdoor wordt het opstellen van erfovereenkomsten in extremis mogelijk.
Opgelet, elke erfovereenkomst moet nog steeds bij notariële akte worden gesloten (behoudens wettelijke uitzondering, zie hoger). De afwezigheid van notariële akte wordt nog steeds gesanctioneerd met de absolute nietigheid en dit blijft ook zo na het overlijden van de erflater.
Een algemeen vermoeden wordt ingevoerd in het hoofdstuk van de erfovereenkomsten, met name dat een verzaking aan rechten in een niet-opengevallen nalatenschap wordt geacht geen schenking te zijn.
Wil je dat de oude regels inzake de wijze en waardering van in te brengen, dan wel in te korten schenkingen van toepassing blijven op reeds gedane schenkingen, dan kan dit via een verklaring van behoud. Oorspronkelijk moest een dergelijke verklaring worden afgelegd voor de notaris voor de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht, met name voor 1 september 2018. Het voorstel tot reparatiewet beoogt een verlenging van deze termijn tot 1 maart 2019.
Voor een afgewogen keuze tussen de oude en de nieuwe regels inzake de wijze en waardering van in te brengen en in te korten schenkingen aangepast aan uw planning, kan u bij ons terecht.
Naast de hierboven opgelijste wijzigingen voert het voorstel tot reparatiewet nog een aantal juridische-technische wijzigingen door. Op basis van deze wijzigingen worden enkele onvolkomenheden uit de Erfwet 2017 tijdig aangepast. Deze aanpassingen zullen leiden tot een verbeterd nieuw erfrecht dat in werking treedt op 1 september 2018.