Ook Brussel bant sterfhuisclausules: precisering van de inwerkingtreding

Ook Brussel bant sterfhuisclausules: precisering van de inwerkingtreding

Op 13 juli 2017 besliste uiteindelijk ook de Brusselse wetgever om middels een ordonnantie artikel 5 van het Brusselse Wetboek Successierechten (hierna “Br.W.Succ.”) aan te passen, teneinde de toepassing van zogenaamde “sterfhuisclausules” uit de praktijk te bannen. Eerder hadden ook de Vlaamse en de Waalse decreetgever een soortgelijke beslissing genomen. Op 4 juni jl. verscheen een circulaire (2018/C/70) waarin voormelde ordonnantie wordt becommentarieerd door de belastingadministratie.

Op 13 juli 2017 besliste uiteindelijk ook de Brusselse wetgever om middels een ordonnantie artikel 5 van het Brusselse Wetboek Successierechten (hierna “Br.W.Succ.”) aan te passen, teneinde de toepassing van zogenaamde “sterfhuisclausules” uit de praktijk te bannen. Eerder hadden ook de Vlaamse en de Waalse decreetgever een soortgelijke beslissing genomen. Op 4 juni jl. verscheen een circulaire (2018/C/70) waarin voormelde ordonnantie wordt becommentarieerd door de belastingadministratie.

Opdat art. 5 Br.W.Succ. toepassing vindt, dienden voorafgaand aan deze wetswijziging de volgende drie voorwaarden cumulatief vervuld te zijn:

  1. goederen verkregen op grond van een huwelijksovereenkomst die niet onderworpen is aan de regels voor schenkingen;
  2. overlevingsvoorwaarde opgenomen;
  3. meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgen.

Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, werd de verkrijgende echtgenoot aan het successierecht onderworpen ten belope van het verkregene dat de helft van het gemeenschappelijk vermogen oversteeg. Hoewel deze verkrijging louter een gevolg van de ontbinding van het huwelijksstelsel uitmaakt, is zij alsnog op grond van voormelde fictiebepaling aan successierechten onderhevig.

De sterfhuisclausule was een eenvoudige techniek om successierechten te vermijden. In situaties waarbij één der echtgenoten op zijn/haar sterfbed lag, werd vaak in extremis in het voordeel van de andere echtgenoot (die quasi zeker de langstlevende zou zijn) meer dan de helft van de nalatenschap (en meestal zelfs de gehele) toebedeeld, door deze echtgenoot bij naam in het huwelijkscontract op te nemen. Door één welbepaalde echtgenoot aan te duiden als verkrijger van (een deel van) het gemeenschappelijk vermogen ongeacht de wijze van ontbinding van het huwelijk en ongeacht welke der echtgenoten de andere overleeft, is er geenszins sprake van een overlevingsvoorwaarde. Ingevolge een strikte lezing van de fiscale wet was niet aan alle voorwaarden voldaan en bijgevolg moest de langstlevende echtgenoot over dergelijke verkrijging geen successierechten betalen.

Deze techniek werd al een tijd lang door de fiscus onder vuur genomen. In rechtbanken verspreid over de drie gewesten trok de belastingplichtige toch steeds aan het langste eind na een strikte interpretatie van de wettelijke voorwaarden.

Na invoering van de algemene anti-misbruikbepaling (inwerkingtreding op 1 juni 2012) heerste er onzekerheid over de toepassing van sterfhuisclausules. Frustreert dit de doelstelling van de wetgever? Het is alleszins duidelijk dat men zich buiten het toepassingsgebied van een belasting (fictiebepaling) plaatst. Op 19 juli 2012 vaardigde de belastingadministratie een circulaire uit waarin een zogenaamde “zwarte lijst” werd opgenomen. Deze lijst bevatte allerhande technieken en constructies die volgens de belastingadministratie duidelijk als fiscaal misbruik kunnen worden bestempeld. Hieraan ontsnappen is mogelijk, indien wordt aangetoond dat er andere dan fiscale motieven ten grondslag liggen. Op deze “zwarte lijst” werd onder meer de sterfhuisclausule opgenomen, wat er logischerwijs toe leidde dat deze quasi volledig werd verbannen uit de fiscale praktijk.

Het Vlaamse Gewest nam op 1 juli 2015 het voortouw door de overlevingsvoorwaarde vervat in artikel 2.7.1.0.4. VCF (oud art. 5 W.Succ.) uit de decretale tekst te schrappen. Op die manier werden sterfhuisclausules (en dus onvoorwaardelijke toebedelingen aan een bij naam genoemde echtgenoot) nu ook krachtens de wettekst buitenspel gezet. Op 31 mei 2017 keurde ook het Waalse parlement een dergelijke wetswijziging goed. Enkele weken later volgde dus ook het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest dit voorbeeld.

Wat betreft de Brusselse wijziging heerste er echter nog onduidelijkheid over de inwerkingtreding ervan. Om onder deze nieuwe wettelijk verruimde fictiebepaling te vallen moeten volgende tijdstippen in acht worden genomen:

  • aangiften nalatenschap ingediend vanaf de inwerkingtreding van de ordonnantie (1 juli 2017);
  • huwelijksovereenkomsten afgesloten of gewijzigd vanaf 1 juli [2014].

Enkel de franstalige versie preciseert dat het gaat om huwelijksovereenkomsten afgesloten of gewijzigd vanaf 1 juli 2014.

Huidige circulaire bevestigt het bovenstaande en verduidelijkt dat het om twee cumulatieve voorwaarden gaat. Bij wijze van administratieve tolerantie is voor aangiften nalatenschap in plaats van het moment van inwerkingtreding van de ordonnantie (1 juli 2017) het moment van publicatie ervan (18 juli 2017) bepalend.

Merk op dat ook bij eerdere opnames van sterfhuisclausules in huwelijkscontracten en/of aangiften nalatenschap aandacht moet worden besteed aan de mogelijke toepassing van de algemene anti-misbruikbepaling, indien de rechtshandeling (of het geheel aan rechtshandelingen) dateert vanaf 1 juni 2012. Indien deze bepaling wordt toegepast, kan de verkrijging in hoofde van de langstlevende echtgenoot eventueel worden belast als een bijzonder legaat.



Terug naar overzicht