Na de hervorming van het erfrecht, nu het huwelijksvermogensrecht!

Na de hervorming van het erfrecht, nu het huwelijksvermogensrecht!

Na de recente hervorming van het erfrecht werd op 1 december het wetsvoorstel tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht ingediend. De bedoeling is om de hervorming van het huwelijksvermogensrecht in werking te laten treden op 1 september 2018, op hetzelfde moment als het hervormde erfrecht.

Na de recente hervorming van het erfrecht werd op 1 december het wetsvoorstel tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht ingediend. De bedoeling is om de hervorming van het huwelijksvermogensrecht in werking te laten treden op 1 september 2018, op hetzelfde moment als het hervormde erfrecht.

De laatste grote hervorming van het huwelijksvermogensrecht dateert van meer dan veertig jaar geleden. Inmiddels is gebleken dat de huidige regelgeving onvoldoende duidelijkheid dan wel onvoldoende oplossingen biedt voor bepaalde maatschappelijke en bepaalde juridische problemen. Zo bestaat er discussie omtrent het eigen dan wel het gemeenschappelijk karakter van bepaalde goederen in het wettelijk stelsel en bestaat er geen wettelijk aanknopingspunt voor echtgenoten die de gevolgen van het stelsel van een zuivere scheiding van goederen wensen te milderen.

Verder wordt er, net zoals bij de hervorming van het erfrecht, gezocht naar een nieuw evenwicht tussen de belangen van de langstlevende echtgeno(o)t(e), de kinderen en de andere familieleden.

Het wetsvoorstel tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht is dan ook gesteund op drie hoofddoelstellingen:

  • een verfijning van de regels van het wettelijk stelsel;
  • een betere wettelijke omkadering van het stelsel van scheiding van goederen en van de bedingen die de echtgenoten daaraan kunnen toevoegen;
  • een nieuw evenwicht inzake de positie van de langstlevende echtgeno(o)t(e) in het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht.

Hieronder vatten wij de belangrijkste wijzigingen voor u samen. De komende weken zullen we dieper ingaan op de verschillende onderdelen van de hervorming.

Een verfijning van de regels van het wettelijk stelsel

De regels inzake het huwelijksvermogensrechtelijk statuut, zijnde het eigen dan wel het gemeenschappelijk karakter van bepaalde goederen en rechten in het wettelijk stelsel geven momenteel aanleiding tot onduidelijkheid en bijgevolg onzekerheid. Concreet gaat het om de huwelijksvermogensrechtelijke regeling van individuele levensverzekeringen, schade- en arbeidsongevallenvergoedingen, beroepsgoederen, aandelen en cliënteel.

De oplossing die het voorstel tot hervorming van het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van voormelde goederen en rechten voorziet, is gesteund op drie basisprincipes:

  • een opsplitsing tussen ‘titre’ (eigendomstitel) en ‘finance’ (vermogenswaarde);
  • een correcte beroepsinkomsten allocatie: de beroepsinkomsten die verkregen worden omwille van een beroepsactiviteit tijden het huwelijk uitgeoefend komen integraal toe aan de gemeenschap, beroepsinkomsten die worden gegenereerd vooraleer het huwelijk werd gesloten of nadat het huwelijk werd ontbonden komen exclusief toe aan de beroepsactieve echtgeno(o)t(e);
  • de keuze van een echtgeno(o)t(e) om zijn of haar beroepsactiviteit al dan niet uit te oefenen via een vennootschap moet huwelijksvermogensrechtelijk neutraal zijn (‘piercing the corporate veil’).

Rekening houdend met voormelde basisprincipes, worden (samengevat) volgende wijzigingen voorgesteld:

  • Op heden wordt het statuut van individuele levensverzekeringen geregeld door de Wet op de Landverzekeringsovereenkomst. Deze wet bepaalt dat de aanspraken ontleend aan de verzekering die een in gemeenschap van goederen getrouwde echtgeno(o)t(e) ten behoeve van de andere of van zichzelf heeft bedongen, een eigen goed is van de begunstigde echtgeno(o)t(e). In principe is er geen vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen, behalve indien de premiebetalingen de mogelijkheden van de gemeenschap kennelijk te boven gaan. Bij arrest van 26 mei 1999 heeft het toenmalige Arbitragehof deze bepalingen evenwel ongrondwettelijk verklaard. Sindsdien bestaat er rechtsonzekerheid omtrent het feit of de aanspraken dan moeten worden beschouwd als een gemeenschappelijk goed dan wel als een eigen goed mits vergoeding. Het wetsvoorstel voorziet met betrekking tot het huwelijksvermogensrechtelijk statuut van individuele levensverzekeringen drie hypothesen:
    • Indien de verzekerde prestatie niet opeisbaar wordt bij de ontbinding van het huwelijk, zijn de aanspraken ontleend aan de levensverzekering eigen mits vergoeding;
    • Indien de verzekerde prestatie opeisbaar wordt bij de ontbinding van het huwelijk door overlijden van een echtgeno(o)t(e), zijn de aanspraken ontleend aan de levensverzekering: (i) eigen mits vergoeding, wanneer het een levensverzekering betreft die is gesloten door de langstlevende echtgeno(o)t(e) in zijn/haar eigen voordeel; (ii) eigen zonder vergoeding, wanneer het een levensverzekering betreft gesloten door de overleden echtgeno(o)t(e) in het voordeel van de andere echtgeno(o)t(e);
    • Indien de uitkering gebeurt tijdens het huwelijk, zijn de aanspraken ontleend aan de levensverzekering gemeenschappelijk, indien de premies voor tenminste de helft zijn betaald met gemeenschapsgelden.
  • Momenteel bepaalt het Burgerlijk Wetboek dat het recht op herstel van persoonlijke, lichamelijk of morele schade eigen is, zonder dat hiervoor vergoeding verschuldigd is aan het gemeenschappelijk vermogen. Het Hof van Cassatie leidt hieruit af dat de gehele schadevergoeding eigen is, zelfs indien de vergoeding (gedeeltelijk) inkomensverlies dekt. Deze stelling wordt sterk bekritiseerd in de rechtsleer. Met betrekking tot schade- en arbeidsongevallenvergoedingen stelt het wetsvoorstel voor om een onderscheid te maken tussen het recht op herstel van persoonlijke, lichamelijke of morele schade en de te ontvangen vergoeding. Het recht op herstel van persoonlijke, lichamelijk of morele schade blijft steeds eigen. Wat de te ontvangen vergoeding zelf betreft, wordt er een onderscheid gemaakt tussen de verschillende deelcomponenten van de schade. De schadevergoeding die de persoonlijke ongeschiktheid dekt, is eigen. De vergoeding voor huishoudelijke en economische ongeschiktheid is gemeenschappelijk.
  • De huidige regeling stelt dat de gereedschappen en werktuigen die dienen tot het uitoefenen van het beroep eigen zijn mits vergoeding. Deze regeling geeft aanleiding tot problemen. Allereerst is het begrip ‘gereedschappen en werktuigen’ onvoldoende ruim. Verder houdt de regeling in dat de beroepsactieve echtgeno(o)t(e) bij de vereffening-verdeling van het stelsel een vergoeding moet betalen voor de aanschafprijs van de beroepsgoederen die met gemeenschapsgelden werden verworven, zelfs indien de beroepsgoederen bij de ontbinding van het stelsel geen waarde meer hebben, terwijl deze goederen hebben gediend om beroepsinkomsten voor de gemeenschap te verwerven. Het wetsvoorstel stelt dat de beroepsactieve echtgeno(o)t(e) ten volle over de beroepsgoederen (ruimer dan werktuigen en gereedschappen) moet kunnen beschikken. Maar de waarde van de beroepsgoederen moeten in het gemeenschappelijk vermogen vallen.
  • Met betrekking tot aandelen, stelt de wet op heden dat de lidmaatschapsrechten verbonden aan gemeenschappelijke aandelen in vennootschappen waarin alle aandelen op naam zijn, en die zijn ingeschreven op naam van één echtgeno(o)t(e), aan die echtgeno(o)t(e) eigen zijn. Deze regeling schiet haar doel, onder meer ingevolge de afschaffing van de aandelen aan toonder, voorbij. Ook hier voorziet het wetsvoorstel in een onderscheid tussen ‘titre’ en ‘finance’.
  • In de rechtsleer en de rechtspraak wordt reeds jaren aanvaard dat cliënteel een economische waarde heeft. Het wetsvoorstel voorziet er nu in om dit wettelijk te verankeren, door een onderscheid tussen ‘titre’ en ‘finance’ op te nemen.

Een wettelijke omkadering van het stelsel van scheiding van goederen en de milderingen die de echtgenoten eraan kunnen toevoegen

Het stelsel van zuivere scheiding van goederen wordt onder meer dikwijls gekozen door ondernemers om hun echtgeno(o)t(e) te beschermen tegen mogelijke schuldeisers. Het risico is evenwel dat indien één van de echtgenoten bewust zijn of haar carrière afbouwt ten voordele van het gezin, dat deze partner van een kale reis thuis komt wanneer het huwelijk ingevolge echtscheiding wordt ontbonden. Deze partner bouwt in dergelijk stelsel namelijk geen vermogen op, en kan niet delen in het vermogen dat de beroepsactieve partner opbouwt.

De echtgenoten kunnen ervoor kiezen om bepaalde ‘correcties’ op de zuivere scheiding van goederen aan te brengen in hun huwelijkscontract, maar het Burgerlijk Wetboek biedt op vandaag geen aanknopingspunt zodat dit in de praktijk aanleiding geeft tot rechtsonzekerheid omtrent de rechtsgeldigheid en de juridische gevolgen van dergelijke bedingen.

Het voorstel tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht wil deze onbillijke gevolgen verhelpen door middel van het volgende wijzigingen:

  • Allereerst worden een aantal maatregelen die gelden voor de gemeenschapsstelsels ook van toepassing verklaard op het stelsel van scheiding van goederen. Het gaat onder meer over de theorie van de huwelijksvoordelen en het intestaaterfrecht.
  • Er wordt een nieuw soort huwelijksvermogensstelsel ingevoerd, naast de gekende gemeenschapsstelsels en het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Met name het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten. In geval van ontbinding van het huwelijk zal de economisch sterkere partner dan een geldsom verschuldigd zijn aan de economisch zwakkere partner, overeenkomstig hetgeen door de echtgenoten werd bedongen in hun huwelijkscontract.
  • Verder zou er een facultatieve rechterlijke billijkheidscorrectie worden voorzien, voor in het geval zich een onbillijke (oneerlijke) situatie voordoet.
  • Ten vierde wordt de informatieplicht van de notaris bij het opstellen van huwelijkscontracten met scheiding van goederen versterkt.

Een nieuw evenwicht inzake de positie van de langstlevende echtgeno(o)t(e) in het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht

Sinds de invoering van het Burgerlijk Wetboek is de samenleving op vele vlakken geëvolueerd. Zo is de focus van de grote familie verschoven naar het kerngezin (ouders en kinderen), wonen steeds meer partners ongehuwd samen en stijgt het aantal nieuw samengestelde gezinnen.

Om deze reden voorziet het wetsvoorstel tot hervorming van het huwelijksvermogensrecht allereerst in een sterker intestaaterfrecht (de regels van wettelijke erfopvolging die van toepassing zijn indien de overledene geen testament heeft opgesteld) voor de langstlevende echtgeno(o)t(e) indien er geen kinderen zijn.

Verder wordt er een einde gemaakt aan het onderscheid in erfrecht van de langstlevende echtgeno(o)t(e) naargelang het gekozen huwelijksvermogensstelsel.

Bij nieuw samengestelde gezinnen, verkrijgt de langstlevende echtgeno(o)t(e) op heden in elk geval het vruchtgebruik op de gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad. Dit is niet altijd gewenst, wanneer de ‘nieuwe’ partner zelf reeds één of meerdere woningen heeft. De nieuwe regeling zou hieraan tegemoet komen, en voorzien in meer mogelijkheden ter bescherming van de kinderen uit het vorige huwelijk.



Terug naar overzicht