In echtscheidingssituaties gebeurt het wel eens dat één van de echtgenoten kort voor of tijdens de feitelijke scheiding financiële tegoeden afhaalt van de gemeenschappelijke bankrekening(en) zonder medeweten van de andere echtgenoot. Kan dit zomaar?
In echtscheidingssituaties gebeurt het wel eens dat één van de echtgenoten kort voor of tijdens de feitelijke scheiding financiële tegoeden afhaalt van de gemeenschappelijke bankrekening(en) zonder de andere echtgenoot daarin te kennen, of gemeenschappelijke financiële tegoeden naar een nieuw geopende bankrekening overschrijft, waarvan de echtgenoot-afhaler alleen de titularis is.
Kan dit zomaar? Moet deze echtgenoot dan geen verantwoording afleggen over wat er met deze gelden is gebeurd? In principe: neen. Dat men afstevent op een definitieve breuk en de echtgenoten mogelijk al een tijd afzonderlijk wonen, doet daar niets aan af.
Eenmaal de echtscheiding is uitgesproken zal deze ingevolge artikel 1278, tweede lid Ger.W. – voor wat betreft de goederen van de echtgenoten – terugwerken tot op het moment van de inleiding van de (eerste) vordering tot echtscheiding. Concreet betekent dit dat in geval van een echtscheiding er tot aan de inleiding van de (eerste) vordering in ieder geval sprake is van een zogenaamd concurrentieel bestuur van het gemeenschappelijk vermogen voor o.a. het afhalen van financiële tegoeden.
Deze concurrente bestuursvorm houdt in dat iedere echtgenoot bepaalde handelingen alleen (en zonder verantwoording daarover te moeten afleggen) kan stellen en de andere echtgenoot in principe gehouden is om deze handelingen te eerbiedigen. De echtgenoot die de gelden afhaalt van de gemeenschappelijke bankrekening is in principe dus geen verantwoording verschuldigd aan de andere echtgenoot, die wordt vermoed deze handeling te eerbiedigen.
Grosso modo zijn er twee ‘manieren’ om deze praktijk aan te pakken: een preventieve aanpak en een repressieve aanpak.
Samengevat komt het erop neer dat er een zogenaamd vermoeden van bevoegdheidsafwending ontstaat, indien er niet wordt aangetoond dat de financiële tegoeden in het belang van het gezin/gemeenschappelijk vermogen werden aangewend. Het is dus niet langer de benadeelde echtgenoot die alleen de bewijslast levert (van de bedrieglijke benadeling van zijn rechten). Ook de echtgenoot-afhaler zal, onder meer gelet op het principe van de loyale procesvoering en op de doelgebondenheid van het gemeenschappelijk vermogen, moeten aantonen wat er met deze gelden is gebeurd, wil hij vermijden dat dit vermoeden van bevoegdheidsafwending een bewijs van bevoegdheidsafwending wordt.
Dit arrest kan enkel toegejuicht worden nu velen zich blind staarden op het concurrent bestuur en al te vaak werd voorbijgegaan aan artikel 1415 B.W. dat stelt dat de echtgenoten het gemeenschappelijk vermogen dienen te besturen in het belang van het gezin. De bevoegdheid van de echtgenoten met betrekking tot het bestuur van het gemeenschappelijk vermogen is dus niet absoluut maar wel functioneel. Het houdt inderdaad geen steek dat een echtgenoot die een deel van het gemeenschappelijk vermogen wegmaakt in de zogenaamde verdachte periode (lees voor de feitelijke scheiding of tijdens de feitelijke scheiding) zich perfect kan verstoppen achter het concurrent bestuur van dit vermogen en dus tot geen enkele verantwoording omtrent de besteding verplicht wordt.
Hoe zeer de regel van concurrent bestuur zijn nut bewijst in het kader van de huwelijkse solidariteit, hoe weinig wenselijk zij nog is op het moment dat de facto geen sprake meer is van een gezamenlijke huishouding/bestuur van het gemeenschappelijk vermogen. Een verantwoordingsplicht in hoofde van de echtgenoot-afhaler is ons inziens dan ook niet meer dan terecht.