Het Waalse Gewest verlengt de risicoperiode in de successierechten voor niet-geregistreerde schenkingen

Het Waalse Gewest verlengt de risicoperiode in de successierechten voor niet-geregistreerde schenkingen

Sedert 1 januari 2022 is de risicoperiode in de successierechten voor niet-geregistreerde schenkingen in het Waalse Gewest verlengd van drie naar vijf jaar. Dit geldt voor niet-geregistreerde schenkingen die plaatsvinden vanaf 1 januari 2022. Uiteraard is het doorslaggevend om te weten welk gewest heffingsbevoegd is om erfbelasting/successierechten te heffen teneinde de duurtijd van de risicoperiode te kennen. Daarentegen blijft de termijn voor de toepassing van het progressievoorbehoud nog steeds drie jaar.

Wenst u hierover meer informatie? Lees dan hier onze bijdrage.

Sedert 1 januari 2022 is de risicoperiode in de successierechten voor niet-geregistreerde schenkingen in het Waalse Gewest verlengd van drie naar vijf jaar. Het Waalse Wetboek Successierechten voorziet - net zoals het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - in een fictiebepaling die ervoor zorgt dat niet-geregistreerde schenkingen van roerende goederen die hebben plaatsgevonden binnen een bepaalde tijdspanne voor het overlijden toch nog zullen worden onderworpen aan erfbelasting/successierechten in hoofde van de begiftigde.

Tot 31 december 2021 was de risicoperiode in de drie gewesten dezelfde, meer bepaald drie jaar. Ingevolge het Waalse Decreet van 22 december 2021 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 12 januari 2022) werd in het Waalse Gewest voormelde risicoperiode van drie jaar verlengd naar vijf jaar. De overgangsbepalingen vermelden uitdrukkelijk dat de verlenging van de risicoperiode slechts geldt voor niet-geregistreerde schenkingen die plaatsvinden vanaf 1 januari 2022. Niet-geregistreerde schenkingen die hebben plaatsgevonden voor 1 januari 2022 - ook al zou de risicoperiode nog niet zijn verstreken - blijven (ook in het Waalse Gewest) onderworpen aan een risicoperiode van drie jaar.

Weliswaar is niet het gewest waarin men woont ten tijde van de niet-geregistreerde schenking relevant om de duurtijd van de risicoperiode te kennen, maar wel het gewest dat heffingsbevoegd is om erfbelasting/successierechten te heffen. In principe is dit het gewest waarin de schenker-erflater zijn laatste woonplaats heeft gehad, doch wanneer de erflater tijdens de periode van vijf jaar voor zijn overlijden op meer dan één plaats in België heeft gewoond, geldt de plaats waarin hij tijdens deze vijf jaar het langst heeft gewoond als laatste fiscale woonplaats. We illustreren dit aan de hand van een voorbeeld.

Jan doet op 5 februari 2022 een niet-geregistreerde bankgift aan zijn zoon Piet. Jan woont ten tijde van de bankgift in het Vlaams Gewest, maar verhuist op 1 februari 2023 naar het Waalse Gewest. Op 1 maart 2026 overlijdt Jan.

In de laatste vijf jaar voor zijn overlijden heeft Jan het langst gewoond in het Waalse Gewest (met name drie jaar en één maand), zodanig dat het Waalse Gewest heffingsbevoegd is. In het Waalse Gewest zal rekening worden gehouden met niet-geregistreerde schenkingen die hebben plaatsgevonden in een periode van vijf jaar voor het overlijden, doch ten vroegste vanaf 1 januari 2022. De niet-geregistreerde bankgift zal in hoofde van Piet worden onderworpen aan successierechten.

Stel dat Jan niet was verhuisd naar het Waalse Gewest, dan zou de niet-geregistreerde bankgift van 5 februari 2022 in hoofde van Piet niet meer worden belast met erfbelasting vermits de risicoperiode van drie jaar ten tijde van het overlijden (op 1 maart 2026) reeds zou zijn verstreken.

Samengevat, de risicoperiode van drie of vijf jaar wordt beoordeeld door het gewest dat heffingsbevoegd is om erfbelasting/successierechten te heffen over de nalatenschap van de schenker-erflater.

Tot slot willen wij nog meegeven dat de termijn waarmee rekening wordt gehouden voor het progressievoorbehoud in de schenk- en erfbelasting nog steeds drie jaar betreft en door deze decreetswijziging niet werd gewijzigd. De regel inzake het progressievoorbehoud houdt in dat wanneer er tussen dezelfde personen onroerende goederen worden geschonken en/of geërfd er voor het bepalen van de progressieve tariefschijf (in de schenk- of erfbelasting) op de hangende overdracht (via schenking of erfenis) zal worden gekeken naar de waarde van de onroerende goederen die in een periode van drie jaar (voorafgaandelijk aan de schenking resp. het overlijden) reeds zijn geschonken.

Bijvoorbeeld. Jan heeft op 8 januari 2018 een onroerend goed met een waarde van 200.000 euro geschonken aan zijn zoon Piet. Op 1 maart 2022 overlijdt Jan en erft Piet een onroerend goed in volle eigendom met een waarde van 150.000 euro. Piet betaalt hierover 10.625 euro erfbelasting (= 3% x 12.500 + 4% x 12.500 + 5% x 25.000 + 7% x 50.000 + 10% x 50.000) - berekend vanaf de laagste tariefschijf - vermits hij geen onroerend goed schenking heeft gekregen in een periode van drie jaar voor het overlijden van Jan.

Stel dat de schenking van het onroerend goed door Jan aan Piet op 8 januari 2022 heeft plaatsgevonden, dan zal Piet op het onroerend goed van 150.000 euro dat hij erft uit de nalatenschap 33.000 euro erfbelasting betalen (= 18% x 50.000 + 24% x 100.000, berekend vanaf de 18%-tariefschijf door de voorafgaandelijke schenking van 200.000 euro).



Terug naar overzicht