In het verleden stond reeds vast dat een schenking als voorschot op erfdeel kon worden omgevormd naar een schenking buiten deel, maar de omvorming van een schenking in de omgekeerde richting was niet vrij van discussie. In het licht van de principes van de onherroepelijkheid van schenkingen en het verbod van erfovereenkomsten waren er uiteenlopende visies aangaande de omvorming van een schenking buiten deel naar een schenking als voorschot op erfdeel. Dit terwijl de andere richting wel wettelijk geregeld was.
In het verleden stond reeds vast dat een schenking als voorschot op erfdeel kon worden omgevormd naar een schenking buiten deel, maar de omvorming van een schenking in de omgekeerde richting was niet vrij van discussie. In het licht van de principes van de onherroepelijkheid van schenkingen en het verbod van erfovereenkomsten waren er uiteenlopende visies aangaande de omvorming van een schenking buiten deel naar een schenking als voorschot op erfdeel. Dit terwijl de andere richting wel wettelijk geregeld was.
De hervorming van het erfrecht creëert duidelijkheid en wil een einde maken aan deze onzekerheid door uitdrukkelijk de overeenkomsten toe te laten die ertoe strekken om a posteriori het al dan niet voor inbreng vatbaar karakter van een schenking te wijzigen. Er wordt voorzien in een mogelijke omvorming van de schenking in twee richtingen. Enerzijds wordt de mogelijkheid gecreëerd om een schenking als voorschot op erfdeel - en dus vatbaar voor inbreng - om te vormen tot een schenking met vrijstelling van inbreng. Anderzijds wordt ook de omvorming voorzien van een schenking die oorspronkelijk vrijgesteld was van inbreng in een schenking die vatbaar is voor inbreng.
De omvorming van een schenking is niet vrij van formaliteiten. Deze wijziging vereist een overeenkomst tussen de schenker en de begiftigde, wat het akkoord van beide partijen met de “nieuwe” aard van de schenking impliceert. Naast de mogelijkheid tot wijziging in de vorm van een beschikking onder de levenden (zijnde in de vorm van een schenking) voorziet de wet evenzeer dat de schenker de al dan niet voor inbreng vatbare aard van de schenking bij testament kan wijzigen. Laatstgenoemde eenzijdige wijziging krijgt slechts uitwerking indien deze door de begiftigde, na het overlijden van de schenker, wordt aanvaard. De aanvaarding van de begiftigde in deze context heeft evenwel geen invloed op diens uitoefening van de erfkeuze. De aanvaarding door de begiftigde van de omvorming van de schenking na het overlijden van de schenker houdt in hoofde van de begiftigde geenszins de uitdrukkelijke of stilzwijgende aanvaarding in van de nalatenschap van de schenker.
Verder voorziet de hervorming hoe de aanrekening van de schenkingen, waarvan de al dan niet voor inbreng vatbare aard a posteriori werd gewijzigd, moet gebeuren. De aard van een schenking is bepalend voor de aanrekening ervan ofwel op het voorbehouden erfdeel (voor schenkingen als voorschot op erfdeel) ofwel op het beschikbaar deel (voor schenkingen buiten deel). Bovendien worden schenkingen in chronologische volgorde aangerekend, waarbij de inkorting in omgekeerd chronologische volgorde geschiedt. Het is bijgevolg van cruciaal belang dat een correcte aanknopingsfactor in de tijd wordt gebruikt. De nieuwe wet voorziet uitdrukkelijk dat de schenkingen waarvan de aard a posteriori gewijzigd werd door middel van een overeenkomst moet worden aangerekend aan de hand van de datum van de overeenkomst die de modaliteit van de inbreng heeft gewijzigd. Doch wanneer de aard van de schenking gewijzigd werd door middel van een testamentaire beschikking, is de datum van overlijden van de schenker de scharnierdatum.