Na de Erfrechtverordening is nu ook de verhoopte harmonisatie op het vlak van het relatievermogensrecht op komt. De Europese Commissie heeft twee Verordeningen goedgekeurd, voor het huwelijksvermogensrecht enerzijds en voor geregistreerde partnerschappen anderzijds. Wij lichten de belangrijkste kernpunten voor u toe.
Op 24 juni 2016 werden op Europees niveau twee Verordeningen goedgekeurd. Het gaat om Verordeningen die op 16 maart 2011 reeds werden voorgelegd door de Europese Commissie. Sinds de inwerkingtreding van de Europese Erfrechtverordening nam de noodzaak van een harmonisatie van het internationaal privaatrecht (IPR) voor het relatievermogensrecht alleen maar toe. De afwikkeling van het relatievermogensstelsel maakt immers een cruciaal onderdeel uit van de afwikkeling van de nalatenschap, aangezien de afwikkeling van het relatievermogensstelsel de omvang van de nalatenschap bepaalt. Nu enkel het IPR voor nalatenschappen werd geharmoniseerd, bleef er aanzienlijke onzekerheid en complexiteit bestaan. Ook bij de afwikkeling van een (echt)scheiding zorgde het gebrek aan harmonisatie voor heel wat moeilijkheden.
Daarin moet nu verandering komen met Verordening 2016/1103 (huwelijksvermogensstelsels) en Verordening 2016/1104 (geregistreerde partnerschappen). In de praktijk zal hen de naam Rome IVa en Rome IVb worden toegewezen. Beide Verordeningen zorgen voor een harmonisatie op het vlak van de bevoegde rechter, het toepasselijk recht en de uitwerking van akten en beslissingen. Net zoals de Erfrechtverordening dus.
Het ruimtelijk toepassingsgebied is wel beperkter. Niet alle landen van de EU nemen deel aan de harmonisatie. Thans gaat het om achttien landen: België, Cyprus, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Luemburg, Malta, Nederland, Portugal, Slovenië, Oostenrijk, Finland en Zweden
De Verordeningen zijn van toepassing vanaf 29 januari 2019. Hierna volgt een korte toelichting van de belangrijkste aspecten van de Verordeningen.
De Verordening zoekt aansluiting van de Erfrechtverordening indien de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel een gevolg is van het overlijden (art. 4). Op die manier zal dezelfde rechter bevoegd zijn voor de afwikkeling van het huwelijksvermogensstelsel en de afwikkeling van de nalatenschap. Het toepasselijk recht kan mogelijk nog wel verschillend zijn (zie verder).
Indien de ontbinding werd veroorzaakt door een echtscheiding of gelijksoortige gevallen, dan wordt verwezen naar de Brussel IIbis Verordening, zodat ook hier dezelfde rechter bevoegd zal zijn voor de echtscheiding en de afwikkeling van het huwelijksvermogensstelsel (art. 5). Partijen moeten dan wel akkoord zijn dat die rechtbank bevoegd is.
In alle andere gevallen (bijvoorbeeld geen akkoord bij echtscheiding of in het kader van een nietigverklaring van bepaalde bestuurshandelingen door een echtgenoot), voorziet de Verordening in een cascaderegeling.
Bevoegdheidsovereenkomsten zijn mogelijk in bepaalde gevallen.
Het toepasselijk recht wordt geharmoniseerd binnen de achttien landen.
Er wordt voorzien in een uitgebreide keuzemogelijkheid, dat in grote mate aansluit bij de mogelijkheden die het Wetboek Internationaal Privaatrecht thans kent. Ook tijdens het huwelijk kan het gekozen recht worden gewijzigd.
Als er geen rechtskeuze is opgenomen in een huwelijkscontract, dan is er een cascadesysteem, waarbij de hoofdregel de eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk is. Er is wel een uitzondering. Op verzoek van een echtgenoot kan de rechter beslissen om toch een ander recht toe te passen indien de laatste gemeenschappelijke verblijfplaats in een ander land is gelegen èn indien de echtgenoten zich op dat recht beroept hebben om een regeling uit te werken. Renvoi is uitdrukkelijk uitgesloten, ook indien het recht van een niet-EU-land wordt aangewezen.
Een rechter kan het toepasselijk recht opzij schuiven indien de toepassing ervan kennelijk onverenigbaar is met de internationale openbare orde van het recht van zijn land.
Het toepassingsgebied van het toepasselijk recht is redelijk uitgebreid. Het bepaalt het statuut van de vermogens, de bestuursbevoegdheid van een echtgenoot en de aansprakelijkheid van derden. Ook het primair stelsel valt onder de huwelijksvermogensrechtverordening.
Indien beslissingen moeten worden uitgevoerd in andere landen, dan geldt als regel dat lidstaten elkaars beslissingen moeten erkennen zonder inhoudelijke toetsing of bijkomende formaliteiten.
De Verordening bevat een definitie van geregistreerd partnerschap. Het om de regeling inzake het samenleven van twee personen die bij wet is vastgelegd, waarvan registratie bij dezelfde wet verplicht is en die voldoet aan de bij die wet voor zijn totstandbrenging vastgestelde vormvereisten. De wettelijke samenwoning komt dus in aanmerking als een geregistreerd partnerschap.
Bij een overlijden geldt ook weer dat wordt aangeknoopt bij de bevoegdheid uit de Erfrechtverordening. Er is geen verwijzing naar Brussel IIbis, omdat het geen echtscheiding betreft.
Bij ontbinding van de relatie is de rechter bevoegd van het land waarbij de procedure wordt aanhangig gemaakt, indien de partijen dat overeenkomen.
In alle andere gevallen is er een cascaderegeling. In die gevallen kan er ook een bevoegdheidsovereenkomst worden gesloten voor de rechtbanken van het land waarvan het recht moet worden toegepast.
Ook voor geregistreerde partnerschappen is er rechtskeuze mogelijk. Er zijn in totaal vijf mogelijkheden.
Is er geen rechtskeuze gemaakt, dan is er geen cascaderegeling. Het relatievermogen wordt dan beheerst door het recht overeenkomstig hetwelk het geregistreerd partnerschap is afgelegd. Er geldt ook weer een uitzondering, zoals bij de huwelijksvermogensrechtverordening. Als blijkt dat de partners hun laatste gemeenschappelijke verblijfplaats hadden in een ander land en regelingen hadden getroffen volgens het recht van dat land, dan kan de rechter op verzoek van één van de echtgenoten het recht van dat land toepassen.
Indien het toepasselijk recht strijdig is met de internationale openbare orde van het land van de rechter, dan kan de rechter de toepassing ervan opzij schuiven.
Indien beslissingen moeten worden uitgevoerd in andere landen, dan geldt als regel dat lidstaten elkaars beslissingen moeten erkennen zonder inhoudelijke toetsing of bijkomende formaliteiten.