Op 9 november 2021 werd het nieuwe dubbelbelastingverdrag tussen België en Frankrijk ondertekend, maar de exacte datum van inwerkingtreding blijft voorlopig nog onbekend. Dit verdrag brengt belangrijke veranderingen met zich mee voor onder meer Belgische inwoners die een vakantiewoning in Frankrijk bezitten en deze uitsluitend voor eigen gebruik aanwenden. Waar voorheen vrijstelling van Belgische belasting mogelijk was, zorgt de nieuwe regelgeving voor onzekerheid over de fiscale behandeling van deze eigendommen, de rol van lokale belastingen zoals de taxe foncière en taxe d’habitation, en de vraag of deze als "effectieve" belasting gelden. Er is dan ook nood aan verduidelijking en dus actie om de zogenaamd onbedoelde fiscale gevolgen te vermijden.
Op 9 november 2021 werd het nieuwe dubbelbelastingverdrag tussen België en Frankrijk ondertekend, maar de exacte datum van inwerkingtreding blijft voorlopig nog onbekend. Dit verdrag brengt belangrijke veranderingen met zich mee voor onder meer Belgische inwoners die een vakantiewoning in Frankrijk bezitten en deze uitsluitend voor eigen gebruik aanwenden. Waar voorheen vrijstelling van Belgische belasting mogelijk was, zorgt de nieuwe regelgeving voor onzekerheid over de fiscale behandeling van deze eigendommen, de rol van lokale belastingen zoals de taxe foncière en taxe d’habitation, en de vraag of deze als "effectieve" belasting gelden. Er is dan ook nood aan verduidelijking en dus actie om de zogenaamd onbedoelde fiscale gevolgen te vermijden.
Wanneer een Belgische rijksinwoner privé een onroerend goed in Frankrijk aanhoudt, rijst de vraag of hierover inkomstenbelasting verschuldigd is, en zo ja, waar die belasting moet worden betaald, zelfs wanneer het goed uitsluitend voor eigen gebruik wordt aangewend. Zowel het ‘oude’ (1), als het ‘nieuwe’ (2) dubbelbelastingverdrag tussen België en Frankrijk wijst de heffingsbevoegdheid voor onroerende inkomsten toe aan de liggingsstaat. Dit betekent in principe dat Frankrijk, onder zowel het ‘oude’ als het ‘nieuwe’ verdrag, bevoegd is om belasting te heffen op onroerende inkomsten, en België een vrijstelling (met de mogelijkheid tot toepassing van progressievoorbehoud) moet toestaan.
Echter, het artikel in het ‘nieuwe’ dubbelbelastingverdrag dat de voorkoming van dubbele belasting regelt (3), bevat een opmerkelijke passage. Specifiek voor België wordt een onderscheid gemaakt tussen natuurlijke en andere personen. Voor natuurlijke personen vereist het ‘nieuwe’ verdrag dat er sprake is van een effectieve belastingheffing in Frankrijk voordat een vrijstelling in België kan worden genoten.
Dit heeft naar onze mening aanzienlijke gevolgen voor de taxatie van niet-verhuurd Frans onroerend goed dat privé wordt aangehouden. Wanneer een Belgische rijksinwoner zijn Frans vastgoed uitsluitend voor eigen gebruik aanwendt, zijn er in principe geen belastbare inkomsten. Naar Frans recht betekent dit dat er geen inkomstenbelasting verschuldigd is. Toch moet een Belgische rijksinwoner bij het bezit van Frans onroerend goed rekening houden met twee lokale belastingen: de taxe foncière sur les propriétés bâties en de taxe d’habitation.
De taxe foncière is verschuldigd op alle bebouwde of onbebouwde eigendommen op Frans grondgebied, ongeacht of het onroerend goed wordt verhuurd. De taxe d’habitation daarentegen is verschuldigd wanneer het onroerend goed wordt bewoond. Sinds 1 januari 2023 is deze laatste belasting afgeschaft voor eigenaars die het goed als vaste woonplaats aanwenden. Voor vakantiewoningen blijft de situatie (voorlopig) ongewijzigd.
De vraag rijst of deze lokale belastingen voldoende zijn om als effectieve belasting - zoals bedoeld in het ‘nieuwe’ verdrag - te worden beschouwd. Strikt genomen kwalificeren dergelijke lokale belastingen niet als inkomstenbelastingen. Het ‘nieuwe’ dubbelbelastingverdrag bevat een lijst van de belastingen waarop het van toepassing is (4). Wat betreft de Franse belastingen die door het verdrag worden gedekt (hetgeen in principe inkomsten- en vermogensbelastingen zijn), valt op dat niet alleen l'impôt sur le revenu, l'impôt sur les sociétés en l'impôt sur la fortune immobilière worden vermeld, maar ook les contributions sur l'impôt sur les sociétés en les contributions sociales. De Franse taxe foncière en taxe d’habitation komen daarentegen niet in deze lijst voor. Hoewel deze lijst beargumenteerbaar niet exhaustief is, wordt er veelal vanuit gegaan dat reeds bestaande belastingen ten tijde van het onderhandelen van het dubbelbelastingverdrag die niet op deze lijst werden opgenomen ook niet bedoeld zijn om hieronder te sorteren. Teneinde hierover een sluitend standpunt in te nemen, is een voorafgaandelijke grondige studie van de concrete en algemene verdragsinterpretatieregels naar onze mening vereist. Bovendien is het niet gegarandeerd dat de Belgische belastingadministratie deze visie volgt.
Indien de taxe foncière en/of taxe d’habitation niet zouden volstaan als “effectieve belasting” die in Frankrijk werd ondergaan (na bovenstaande grondige analyse), zullen in België de Franse ‘fictieve inkomsten’ uit het eigen gebruik van de Franse woning o.i. integraal moeten worden opgenomen in de belastbare basis en onderworpen worden aan de progressieve belastingtarieven. Dit gebeurt thans op basis van het (Belgisch) kadastraal inkomen dat aan het betreffende goed werd toegekend. Beargumenteerbaar moet er in België wel een belastingvermindering van 50% worden toegestaan: het betreffen dan immers buitenlandse niet bij verdrag vrijgestelde onroerende inkomsten. Dit heeft tot gevolg dat de aangifte in de personenbelasting door deze belastingplichtigen dan ook plots anders moet worden ingevuld dan voorheen.
Vanuit verschillende bronnen vernemen we dat het niet langer vrijstellen van deze Franse vakantiewoning, die voor eigen gebruik dient, in de personenbelasting ingevolge het nieuwe dubbelbelastingverdrag helemaal niet werd beoogd door de Belgische onderhandelaars. Het lijkt er dus op dat onvoldoende aandacht is besteed aan de onbedoelde implicaties voor de belastingheffing van onverhuurde onroerende goederen gelegen in Frankrijk. Om toekomstige discussies bij de toepassing van het nieuwe dubbelbelastingverdrag te voorkomen, zou het wenselijk zijn om een avenant bij het verdrag te ondertekenen of bijvoorbeeld minstens in de parlementaire voorbereidingen te verduidelijken dat zowel de taxe foncière als de taxe d’habitation, vergelijkbaar met de Belgische onroerende voorheffing, als verdragsrechtelijk in aanmerking komende belastingen worden beschouwd. Hierdoor zouden onroerende inkomsten, ongeacht of het goed eigen gebruik betreft of niet, effectief belast worden in Frankrijk en zal er geen discussie meer bestaan over de Belgische vrijstelling (met progressievoorbehoud).