Aard van de burgerlijke maatschap
De burgerlijke maatschap is een soort contractuele onverdeeldheid onder de vorm van een vennootschap. Weliswaar zonder rechtspersoonlijkheid, maar niettemin een vennootschap. Essentieel is dat niet de individuele goederen in de maatschap, maar wel het onlichamelijke aandeel in de maatschap, behoren tot het vermogen van de maten.
Dit heeft tot gevolg dat
De figuur van de maatschap wordt in de hervorming van het ondernemingsrecht erkend en bevestigd. Het onderscheid tussen ‘commerciële vennootschap’ en ‘burgerlijke vennootschap’ (en dus ook het onderscheid tussen ‘commerciële maatschap’ en ‘burgerlijke maatschap’) wordt opgeheven. Elke maatschap zal voortaan worden gekwalificeerd als een onderneming, met alle gevolgen van dien.
Controle van de burgerlijke maatschap
Er kan in de statuten een zaakvoerder worden aangewezen, die bestuursbevoegdheid over de maatschap en vertegenwoordigingsbevoegdheid van de overige maten heeft. De controle (door de zaakvoerder) en de vermogenswaarde (eigen aan de maten) kan op deze manier van elkaar worden gescheiden. Over het vennootschapsvermogen kan enkel door de zaakvoerder worden beschikt onder de statutaire voorwaarden. Een individuele vennoot verliest immers de eigen beheers- en beschikkingsbevoegdheid indien hij zich hiertoe verbindt in de statuten.
In de hervorming van het ondernemingsrecht wordt een nieuw art. 703, §2, lid 2 Ger.W. ingevoerd: “Indien de inschrijving van de Kruispuntbank tevens de identificatiegegevens omvat van een algemeen lasthebber, kan de groepering in dezelfde gedingen in rechte optreden, als eiser of als verweerder, en tevens in persoon verschijnen door tussenkomst van die lasthebber (...)”. Het principe van de zaakvoerder als vertegenwoordiger van de burgerlijke maatschap, ook in rechte, wordt alzo bevestigd door de wetswijziging.
Een en ander heeft tot gevolg dat de persoon van (één van) de maten irrelevant is voor het sluiten van overeenkomsten door de burgerlijke maatschap (met bv. een bank). De maatschap wordt als vennootschap vertegenwoordigd door zijn zaakvoerder, overeenkomstig de statutaire bepalingen. De omstandigheid dat één van de maten minderjarig is, impliceert geenszins dat machtiging van de vrederechter moet worden bekomen voor het aangaan van (bepaalde) overeenkomsten. De individuele maat moet immers niet telkens toestemmen in de overeenkomsten die namens de maatschap worden gesloten: controle en eigendomsrecht zijn immers van elkaar gescheiden, en het is de zaakvoerder die alle maten vertegenwoordigt.
Dit is ook zo indien de minderjarige handelt als rechtsopvolger van een meerderjarige oprichter ingevolge schenking. De minderjarige heeft in dit geval niet zelf expliciet volmacht gegeven aan de zaakvoerder (via de statuten van de burgerlijke maatschap), maar door de schenking van de deelbewijzen vindt er een overdracht van eigendom plaats tussen de schenker en de (minderjarige) begiftigde, waardoor de begiftigde - door het aanvaarden van de schenking - in alle rechten en plichten van de schenker treedt voor wat betreft het voorwerp van de schenking. Hoewel de minderjarige begiftigde dus niet zelf de statuten heeft opgesteld, worden ze hem wel eigen gemaakt door aanvaarding van de schenking. De begiftigde ontvangt immers de geschonken goederen met alle daaraan verbonden beperkingen. Ook het feit dat de aanvaarding van de schenking gebeurt overeenkomstig art. 935, lid 3 BW (en dus eigenlijk door de ouders, niet door de minderjarige zelf) doet hieraan geen afbreuk.
Door de hervorming van het ondernemingsrecht zal elke maat hoofdelijk gehouden zijn voor alle schulden van de maatschap. Onder huidig recht is elke maat ten aanzien van derden slechts verbonden voor een gelijk deel.
Vanwege het gebrek aan rechtspersoonlijkheid van de burgerlijke maatschap, staat elke maat echter - ook reeds op dag van vandaag - in voor de schulden van de maatschap met zijn volledig persoonlijk vermogen.
De hervorming impliceert dus inherent een groter risico voor elke individuele maat, aangezien elke maat - onafhankelijk van de omvang van zijn participatie in de maatschap - kan worden aangesproken tot betaling van de gehele schuld van de maatschap, in tegenstelling tot de gehoudenheid tot een ‘gelijk deel’ zoals de dag van vandaag het geval is.
Deze wijziging situeert zich m.a.w. louter op het vlak van de gehoudenheid tegenover derden-schuldeisers. Onderling blijft de maatschap (en dus alle maten) gehouden tot het voldoen van de schuld, wat impliceert dat uiteindelijk iedere maat zal moeten bijdragen in verhouding tot zijn participatie in de maatschap. Het feit dat elke maat instaat voor de schulden met zijn volledig persoonlijk vermogen, verandert niet.
Deze uitbreiding van gehoudenheid van elke maat wijzigt dus niets aan bovenstaande principes van scheiding van controle en vermogenswaarde (punt I.). Integendeel, de hervorming bevestigt net de figuur van de maatschap, zodat - zelfs meer dan dat nu reeds het geval is - de maatschap als vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid naar voren wordt geschoven. Het is dan ook onmogelijk om nu nog vast te houden aan de kwalificatie van de maatschap als een ‘loutere onverdeeldheid waarbij de deelgenoten een volmacht geven aan een lasthebber (zaakvoerder) om op te treden namens de deelgenoten’.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van iedere maat, met inbegrip van een eventuele minderjarige maat, verandert dus niets aan de scheiding tussen de controle en de vermogenswaarde (zie punt I.). De individuele maat moet m.a.w. niet telkens instemmen met elke overeenkomst die op niveau van de maatschap wordt gesloten door de zaakvoerder, net zoals dit de dag van vandaag reeds het geval is. Dit is niet anders in het bijzijn van een minderjarige maat. Aangezien er geen vereiste is om telkens als individuele (minderjarige) maat toe te stemmen met elke overeenkomst die de maatschap sluit, is er a fortiori geen vereiste om telkens machtiging te bekomen van de vrederechter.