In 2016 werden twee Europese Verordeningen inzake relatievermogensrecht aangenomen, meer bepaald de Europese Verordening inzake huwelijksvermogensstelsels (2016/1103) en de Europese Verordening inzake vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (2016/1104).
Deze verordeningen moet men bij de hand nemen van zodra een partnerrelatie een internationaal karakter vertoont. Een Franse vrouw huwt bijvoorbeeld met een Nederlandse man in Nederland, maar zij verhuizen na 5 jaar naar België. Welk recht dicteert de spelregels voor hun huwelijksvermogen, welke rechter en/of notaris is bevoegd voor de vereffening-verdeling van hun huwelijksvermogensstelsel en welke draagkracht heeft hun huwelijkscontract naar Nederlands recht in een andere lidstaat?
In 2016 werden twee Europese Verordeningen inzake relatievermogensrecht aangenomen, meer bepaald de Europese Verordening inzake huwelijksvermogensstelsels (2016/1103) en de Europese Verordening inzake vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen (2016/1104).
Deze verordeningen moet men bij de hand nemen van zodra een partnerrelatie een internationaal karakter vertoont. Een Franse vrouw huwt bijvoorbeeld met een Nederlandse man in Nederland, maar zij verhuizen na 5 jaar naar België. Welk recht dicteert de spelregels voor hun huwelijksvermogen, welke rechter en/of notaris is bevoegd voor de vereffening-verdeling van hun huwelijksvermogensstelsel en welke draagkracht heeft hun huwelijkscontract naar Nederlands recht in een andere lidstaat?
De Verordeningen Huwelijksvermogensrecht en Partnerschapsvermogensrecht beogen de harmonisering van de regels van internationaal privaatrecht (IPR). Deze verordeningen bevatten geen materieel recht, maar creëren via aanknopingsfactoren en verwijzingsregels duidelijkheid over welk land internationaal bevoegd is, welk recht moet worden toegepast en welke draagkracht een beslissing of authentieke akte in een andere lidstaat heeft. Deze verordeningen maken een einde aan conflicten tussen de nationale IPR-regelingen van de verschillende deelnemende lidstaten.
De Verordening Huwelijksvermogensrecht heeft betrekking op de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk en de Verordening Partnerschapsvermogensrecht regelt de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.
Onder een geregistreerd partnerschap kan de Belgische figuur van de wettelijke samenwoning worden begrepen. Feitelijk samenwonende partners zijn dus niet onderworpen aan deze verordeningen.
Niet alle lidstaten van de Europese Unie passen deze nieuwe verordeningen toe. Slechts achttien van de achtentwintig Europese Unie Lidstaten vervangen hun nationale IPR-regels door deze Verordeningen, meer bepaald zijn dit: België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Finland, Griekenland, Frankrijk, Italië, Kroatië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Spanje, Tsjechië en Zweden.
Een dergelijk beperkt ruimtelijk toepassingsgebied is te wijten aan de traditionele houding van verschillende landen. Deze landen vreesden enerzijds voor een opmars van onder meer homohuwelijken en anderzijds voor een te revolutionair relatievermogensrecht. Bovendien moet ook nog volgende kanttekening worden gemaakt. Ook na de inwerkingtreding van deze verordeningen blijft elke lidstaat autonoom bepalen wanneer er sprake is van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap. Deze autonome kwalificatie per lidstaat heeft ook gevolgen voor de toepassing van één van beide verordeningen. België zal de Verordening Huwelijksvermogensrecht toepassen op een homokoppel dat in het huwelijk treedt, maar Italië zal de Verordening Partnerschapsvermogensrecht toepassen (omdat men in Italië op vandaag nog geen homohuwelijk aanvaardt, maar wel geregistreerde partnerschappen).
De verordeningen inzake relatievermogensrecht zijn op 29 januari 2019 in werking getreden. Dit betekent dat de IPR-regels opgenomen in deze verordeningen van toepassing zijn op partners die huwen of hun partnerschap laten registreren vanaf deze datum.
Uiteraard voorzien de verordeningen ook in enkele overgangsbepalingen:
Kortom, de nationale verwijzingsregels blijven relevant voor de echtgenoten en geregistreerde partnerschappen die niet onder het toepassingsgebied van de verordeningen inzake relatievermogensrecht ressorteren.
Vooreerst wijzen de verordeningen aan welke gerechten internationaal bevoegd zijn. Onder het begrip “gerecht” moeten zowel de rechtbanken, als de notarissen (althans voor zover zij gerechtelijke functies vervullen) worden verstaan.
Vervolgens beogen de verordeningen aan te knopen bij een lidstaat die reeds bevoegd is om uitspraak te doen over de zaak:
In alle andere situaties voorzien de verordeningen inzake relatievermogensrecht in een cascadesysteem dat gebruik maakt van verschillende aanknopingsfactoren.
Tot slot zijn in welbepaalde gevallen forumkeuze-overeenkomsten mogelijk. Dit zijn overeenkomsten waarin wordt overeengekomen welke lidstaat ter zake internationaal bevoegd is.
Wanneer de rechtscolleges van een lidstaat worden aangeduid als internationaal bevoegde instantie om te oordelen over de zaak, betekent dit niet noodzakelijk dat deze rechter zijn eigen nationale recht mag toepassen. Opnieuw moet (aan de hand van IPR-regels) worden uitgemaakt welke rechtsregels moeten worden toegepast.
Opgelet, beide verordeningen hanteren het principe van universele werking. Dit betekent dat wanneer (op basis van de verwijzingsregels) het recht wordt aangeduid van een staat die geen deelnemende lidstaat is van de verordening, toch het recht van deze staat zal moeten worden toegepast.
In eerste instantie voorzien de verordeningen in de mogelijkheid om te kiezen welk recht van toepassing zal zijn op hun relatie-vermogensstelsel. Deze keuze wordt opgenomen in een rechtskeuze-overeenkomst en kan worden gesloten voor of tijdens de relatie. De keuzemogelijkheden zijn niet onbeperkt. Er kan enkel worden gekozen voor het recht van de staat waar één van de partners of beide partners hun gewone verblijfplaats heeft/hebben of waarvan één van de partners of beide partners de nationaliteit heeft/hebben op het ogenblik waarop de rechtskeuze wordt gemaakt. Partners die een geregistreerd partnerschap hebben aangegaan, kunnen daarenboven ook steeds kiezen voor het recht van de staat waar hun geregistreerd partnerschap tot stand is gekomen.
Bij afwezigheid van een rechtskeuze-overeenkomst voorzien de verordeningen in een cascadesysteem met als uitgangspunt de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats na huwelijkssluiting of de staat waar het geregistreerde partnerschap tot stand is gekomen. Op verzoek van een echtgenoot of partner kan een rechter beslissen om toch het recht van een andere lidstaat toe te passen wanneer in die lidstaat hun laatste gemeenschappelijke verblijfplaats was gelegen gedurende een beduidend langere periode én indien de echtgenoten zich op dat recht hebben gebaseerd om hun vermogen te organiseren.
Bovendien kan een rechter van een lidstaat het toepasselijke recht opzij schuiven indien de toepassing ervan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het recht van zijn land (i.e. de openbare orde-exceptie).
Tot slot wordt renvoi door beide verordeningen uitgesloten (ook indien het recht van een niet-lidstaat wordt aangewezen). Dit betekent dat het recht van een land wordt aangeduid, met uitzondering van de IPR-regels van dat land. Dit om te vermijden dat de IPR-regels van de aangeduide lidstaat als toepasselijk recht het recht van een andere staat zouden aanduiden.
Het laatste onderdeel van de verordeningen inzake relatievermogensrecht regelt het grensoverschrijdend karakter van beslissingen en authentieke akten tussen de lidstaten onderling.
Eerst en vooral worden beslissingen genomen in een lidstaat erkend in een andere lidstaat zonder dat daartoe een procedure vereist is en zonder inhoudelijke toetsing. De erkenning kan enkel worden geweigerd op basis van specifieke weigeringsgronden (limitatief opgesomd in de verordeningen), zoals bijvoorbeeld de strijdigheid met bepalingen van openbare orde. Wil men een beslissing genomen in een lidstaat uitvoeren in een andere lidstaat, moet de exequatur-procedure gevolgd worden.
Daarnaast behouden authentieke akten die werden verleden in een lidstaat dezelfde bewijskracht (of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht) in een andere lidstaat, op voorwaarde dat dit niet kennelijk strijdig is met de openbare orde van die andere lidstaat. Er kan een formulier worden ingevuld door de lidstaat van oorsprong waarin de bewijskracht van de betrokken authentieke akte wordt vermeld.
De echtheid en de inhoud van een authentieke akte kunnen wel worden betwist. De betwisting van de echtheid van een authentieke akte kan uitsluitend worden gevoerd voor een gerecht van de lidstaat van oorsprong en volgens het recht van die lidstaat. De inhoud van een authentieke akte kan uitsluitend worden betwist voor de op basis van de verordening bevoegde gerechten en het op basis van de verordening aangeduide recht. Zolang de authentieke akte wordt betwist en het bevoegde gerecht zich niet heeft uitgesproken, heeft deze geen bewijskracht in een andere lidstaat. Voor de uitvoerbaarheid van authentieke akten moet ook de exequatur-procedure gevolgd wordt.
Tot slot bepalen de verordeningen dat geen legalisatie of soortgelijke formaliteit (zoals bijvoorbeeld een apostille) mag worden geëist met betrekking tot documenten die (in het kader van de verordeningen inzake relatievermogensrecht) in een lidstaat zijn afgegeven.
De verordeningen Huwelijksvermogensrecht en Partnerschapsvermogensrecht harmoniseren de IPR-regels inzake internationale bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging in 18 lidstaten van de Europese Unie. Beide verordeningen hebben een parallelle structuur.
Kent uw huwelijk of geregistreerd partnerschap een internationaal element, aarzel dan niet om met ons contact op te nemen. Onze specialisten kunnen u adviseren omtrent het sluiten van forumkeuze- en rechtskeuze-overeenkomsten of u bijstaan bij vereffening-verdelingen van huwelijksvermogensstelsels in internationale context.