In dit artikel behandelen we de fiscale aspecten van de burgerlijke maatschap met onroerend vermogen tijdens haar werking en bij het einde van haar bestaan. In het artikel van 6 maart 2017 hebben we al de fiscale aspecten behandeld van de inbreng van een onroerend goed in de burgerlijke maatschap.
In dit artikel behandelen we de fiscale aspecten van de burgerlijke maatschap met onroerend vermogen tijdens haar werking en bij het einde van haar bestaan. In het artikel van 6 maart 2017 hebben we al de fiscale aspecten behandeld van de inbreng van een onroerend goed in de burgerlijke maatschap.
De burgerlijke maatschap is een volkomen fiscaal transparante entiteit.
Dit impliceert dat de maatschap niet is onderworpen aan vennootschaps- of rechtspersonenbelasting. De inkomsten van de maatschap worden rechtstreeks in handen van de maten belast en dit ongeacht of ze op het niveau van de maatschap werden uitgekeerd of gereserveerd. Ook de aard van de inkomsten (roerende of onroerende inkomsten) wijzigt niet. Zo zullen de maten-natuurlijke personen de inkomsten die de burgerlijke maatschap verwerft uit de verhuur van een onroerend goed in de personenbelasting moeten aangeven als een onroerend inkomen. Het aan te geven bedrag wordt bepaald in verhouding tot hun aandeel in de burgerlijke maatschap, tenzij contractueel anders werd overeengekomen. De houder van de blote eigendom van deelbewijzen zal aldus geen aangifteplicht hebben.
Let wel, er bestaat wel een risico dat de fiscus de inkomsten kwalificeert als beroepsinkomen of divers inkomen (speculatieve winsten) indien bijvoorbeeld de zaakvoerder té actief bezig is met het beheer, personen zich duidelijk verenigen in een structuur, de frequentie van de verrichtingen zeer hoog ligt, beleggingen zeer risicovol zijn etc.
Een maatschap is een zeer goed vehikel om een onroerend goed te beheren, NIET om er risicovolle vastgoed investeringen mee te doen!
Ook op het vlak van de registratiebelasting is de burgerlijke maatschap fiscaal transparant.
Een schenking van de deelbewijzen van een burgerlijke maatschap die een onroerend goed bezit, wordt dan ook belast alsof het onroerend goed zelf wordt geschonken. Bijgevolg wordt de schenking onderworpen aan de progressieve tarieven van de schenkbelasting (in tegenstelling tot de ‘flat rate’ tarieven voor schenking van roerende goederen, zoals aandelen van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid). In de praktijk vindt daarom vaak eerst de planning van de deelbewijzen van de burgerlijke maatschap plaats om pas nadien de burgerlijke maatschap het onroerend goed te laten aankopen.
De uittreding van een maat tijdens het bestaan van de maatschap, waarbij de andere maten diens aandeel overnemen, wordt belast als een uitonverdeeldheidtreding met betrekking tot het onroerend goed zelf. In principe is hierop het verdeelrecht van toepassing (van 2,5% in het Vlaamse Gewest). Het verdeelrecht wordt dan berekend op de waarde van de afgestane delen, aangezien de onverdeeldheid verder blijft bestaan tussen de overblijvende maten.
Merk evenwel op dat indien één van de overblijvende maten niet van bij het begin deel uitmaakte van de onverdeeldheid, en pas later via overeenkomst is tussengekomen, niet het verdeelrecht maar wel het verkooprecht (van 10% in het Vlaamse Gewest) van toepassing zal zijn op het deel dat die maat verkrijgt. Voorzichtigheid is hier dus geboden.
Wordt de burgerlijke maatschap na verloop van tijd ontbonden, dan houdt de maatschapsrechtelijke onverdeeldheid op te bestaan.
Op het vlak van de inkomstenbelastingen zijn er in principe geen fiscale gevolgen voor zover er geen sprake is van een eigendomsoverdracht. Indien personen A en B bij de ontbinding van de maatschap het onroerend goed dat zij samen hadden ingebracht, ieder voor de helft, in dezelfde verhouding terugkrijgen, dan realiseren zij hierop geen meerwaarde bij gebrek aan eigendomsoverdracht.
Wordt het onroerend goed evenwel toebedeeld in een andere eigendomsverhouding (bijvoorbeeld 25% aan A en 75% aan B), dan is het niet uitgesloten dat A op de overdracht van 25% van het onroerend goed aan B een meerwaarde realiseert. Deze meerwaarde is evenwel enkel belastbaar als een divers inkomen in geval van een “snelle overdracht” of indien de overdracht een speculatief karakter heeft. Voor de details hiervan verwijzen wij graag naar ons vorig artikel inzake de burgerlijke maatschap en onroerend goed.
Wat betreft de fiscale gevolgen op het vlak van de registratiebelasting (in het Vlaamse Gewest) geldt ook hier het principe dat er sprake moet zijn van een eigendomsoverdracht, alvorens er sprake kan zijn van enige taxatie.
Dit is enkel het geval in het tweede voorbeeld ( cf. supra), waarbij uiteindelijk 25% van het onroerend goed aan A wordt toebedeeld en 75% aan B. In dat geval zal het verdeelrecht van 2,5% van toepassing zijn op de waarde van de afgestane delen (met name op de verschuiving van A naar B van 25% van de volle eigendom van het onroerend goed). Houdt de onverdeeldheid volledig op te bestaan, dan zal de heffing betrekking hebben op de totale verkoopwaarde van het onroerend goed.
Voor de volledigheid wordt ook hier opgemerkt dat indien het onroerend goed zou worden toebedeeld aan een maat die niet van bij het begin deel uitmaakte van de onverdeeldheid (bijvoorbeeld aan persoon C die pas nadien in de maatschap is tussengekomen), het verkooprecht van 10% wordt geheven op de verkrijging van het goed door persoon C.