Wanneer zijn beroepskosten in een vennootschap aftrekbaar?
Wanneer zijn beroepskosten in een vennootschap aftrekbaar?
i. Artikel 49 W.I.B. - korte historiek
Wanneer een vennootschap kosten maakt, zijn deze in principe aftrekbaar overeenkomstig artikel 49 W.I.B. als in essentie aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
- de kost moet gedaan of gedragen zijn in het belastbaar tijdperk;
- de kost moet gemaakt zijn met het oog op het verkrijgen of het behouden van belastbare inkomsten (intentionaliteitsvoorwaarde);
- de kost moet noodzakelijkerwijs verband houden met de activiteit van de vennootschap (causaliteitsvoorwaarde).
Hoewel deze laatste voorwaarde niet letterlijk te lezen staat in artikel 49 W.I.B., was men er in het algemeen over eens dat deze wel degelijk moest vervuld zijn sinds het arrest van het Hof van Cassatie van 18 januari 2001. Het loutere feit dat een kost door een vennootschap gedragen wordt, impliceert nog niet dat het om een aftrekbare kost gaat. De kost moet ook inherent zijn aan de uitoefening van het beroep, hetgeen betekent dat ze noodzakelijkerwijze betrekking moet hebben op de maatschappelijke activiteit.
Ondanks kritiek in de rechtsleer (het beroepsmatig karakter van uitgaven van een vennootschap moet verondersteld worden en niet bewezen worden), is deze zienswijze snel tot vaststaande rechtspraak uitgegroeid. Ook het Grondwettelijk Hof bevestigde deze rechtspraak: het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden wanneer de aftrek van kosten wordt geweigerd die geen verband houden met de activiteit van de vennootschap of haar maatschappelijk doel (bv. GwH 26 november 2009, nr. 191/2009). Er diende dus rekening gehouden te worden met het statutaire doel of de maatschappelijke activiteit.
Deze voorwaarde vormde een krachtig wapen voor de fiscus om allerlei kosten in een vennootschap te verwerpen.
ii. Ommekeer Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie is nu in enkele arresten (o.m. 12 juni 2015 en 19 juni 2015) teruggekomen op zijn rechtspraak en neemt afscheid van de causaliteitsvoorwaarde die hij in eerste instantie zelf had gecreëerd. Hierna volgen de belangrijkste passages uit het arrest van 12 juni 2015 (F.14.0080.N - Saint-Gobain zaak):
"2. (...)
Uit deze bepaling (bedoeld wordt artikel 49 W.I.B.) volgt niet dat de aftrek van bedrijfsuitgaven of bedrijfslasten afhankelijk is van de voorwaarde dat zij inherent zijn aan de maatschappelijke activiteit van de handelsvennootschap zoals die blijkt uit haar maatschappelijk doel.
Het Hof komt hiermee terug op zijn vroegere rechtspraak.
3. De omstandigheden dat tussen een verrichting van een vennootschap en haar maatschappelijke activiteit of statutair doel geen verband bestaat en dat een verrichting uitsluitend werd gesteld met het oog op een belastingvoordeel, sluiten als dusdanig niet uit dat de kosten die met zulke verrichtingen verband houden, als aftrekbare beroepskosten kunnen worden aangemerkt."
De overige arresten vormen een inhoudelijke bevestiging van het voorgaande. Het Hof van Cassatie neemt naar onze mening hierbij expliciet afscheid van de causaliteitsvereiste en bevestigt dit ook door zelf te stellen dat hij terugkomt op zijn vroegere rechtspraak.
Enkel de intentionaliteitsvereiste blijft overeind. Noteer daarbij dat deze arresten werden uitgesproken in dossiers waarbij cash drain-mechanismen werden toegepast (mechanisme waarbij er voor de belasting boekhoudkundig een verlies aanwezig is, doch na belasting worden deze mechanismes wel profitabel door toepassing van belastingbesparende maatregelen). Daaruit zou dus afgeleid kunnen worden dat de omstandigheid dat de opbrengsten lager zijn dan de kosten, niet automatisch betekent dat de intentionaliteitsvoorwaarde niet werd nageleefd. De intentie om inkomsten te verwerven is daarbij reeds voldoende. Dat wordt natuurlijk een ander verhaal indien op voorhand het tegendeel als het ware vast staat...
iii. Concrete gevolgen?
De causaliteitsvoorwaarde mag dan al niet meer zijn, de intentionaliteitsvoorwaarde moet natuurlijk nog wel worden nageleefd ... Kosten gemaakt voor activa die inkomsten genereren, zullen aftrekbaar zijn. Voor kosten die niet onmiddellijk inkomsten genereren, moet ook nog steeds aangetoond worden dat deze kosten werden gemaakt om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. De aftrek kan in dat geval verantwoord worden door erop te wijzen dat hij betrekking heeft op één van de inkomstengenererende activiteiten of er een gevolg van is. Bezoldigingen zijn op die wijze aftrekbaar omdat zij betaald worden aan de bedrijfsleider voor diens prestaties verricht in het kader van de activiteit van de vennootschap met het oog op het verkrijgen of behouden van inkomsten.
Een doktersvennootschap verhuurt een appartement aan de kust. Zijn de kosten aftrekbaar? Vandaag zal dit in principe wel het geval zijn. De causaliteitsvoorwaarde is niet meer en de intentionaliteitsvoorwaarde is in principe vervuld (kosten gemaakt om huurinkomsten te verwerven).
Een doktersvennootschap stelt een appartement aan de kust ter beschikking van haar zaakvoerder. Zijn de kosten aftrekbaar? De aanvalspiste van de fiscus met betrekking tot de causaliteitsvoorwaarde is afgesloten. Maar er moet nog steeds worden aangetoond dat de vennootschap het appartement onder de vorm van een bezoldiging aan de zaakvoerder heeft toegekend voor diens prestaties voor een inkomstengenererende activiteit van de vennootschap (dokterspraktijk). De fiscus mag nog steeds nagaan of er werkelijke prestaties beantwoorden aan de verloning (Cass. 6 oktober 1964) op basis van een marginaal toetsingsrecht zonder evenwel te vervallen in een ongeoorloofde opportuniteitstoetsing van de gemaakte kosten.
De rechtspraak van het Hof van Cassatie mag dus niet verkeerd begrepen worden en vormt geen vrijgeleide voor de aftrek van eender welke kost. Enige voorzichtigheid en nuancering blijft dus geboden, ook vandaag nog ...