Een interessante vraag voor de praktijk aangaande de aanslag geheime commissielonen is wat de impact zal zijn op deze aanslag geheime commissielonen wanneer de genieter ondubbelzinnig werd geïdentificeerd buiten de termijn van 2 jaar en 6 maanden, maar niet binnen de wettelijke aanslagtermijnen effectief werd belast. Wat gebeurt er wanneer de fiscale Administratie heeft ‘nagelaten’ om een taxatie bij de genieter door te voeren, terwijl ze dit in principe wel kon binnen de wettelijke aanslagtermijnen. Het hof van beroep te Antwerpen heeft hieromtrent recent drie prejudiciële vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof.
We verwijzen naar het artikel ‘Aanslag geheime commissielonen: de wetgever zit niet stil’ waarin werd ingegaan op de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en de aangepaste wetgeving. Conform het arrest van 26 september 2019 van het Grondwettelijk Hof kan de aanslag geheime commissielonen niet toegepast worden wanneer de verkrijger weliswaar na 2 jaar en 6 maanden wordt geïdentificeerd, doch nog effectief belast werd of belast kan worden binnen de wettelijke aanslagtermijnen.
Naar aanleiding van deze rechtspraak greep de wetgever in en voorzag uitdrukkelijk dat indien de genieter wordt geïdentificeerd buiten de termijn van 2 jaar en 6 maanden, maar nog kan worden belast binnen de wettelijke aanslagtermijnen, de aanslag geheime commissielonen buiten toepassing blijft. Deze nieuwe wettelijke uitsluitingsgrond wordt evenwel aan twee bijkomende voorwaarden onderworpen: de genieter moet een ‘binnenlandse verkrijger’ zijn (aldus Belgisch Rijksinwoner zijn) en de genieter moet ‘akkoord’ zijn gegaan met de belasting van de niet-aangegeven inkomsten.
Nieuwe evolutie
Tot op heden ging de discussie over de vraag of er nog een aanslag geheime commissielonen kan worden toegepast wanneer de genieter werd belast buiten de termijn van 2 jaar en 6 maanden, maar binnen de wettelijke aanslagtermijnen. De vraag kan evenwel ook worden gesteld wat de impact zal zijn op de aanslag geheime commissielonen wanneer de genieter ondubbelzinnig werd geïdentificeerd buiten de termijn van 2 jaar en 6 maanden, maar niet binnen de wettelijke aanslagtermijnen effectief werd belast. Wat gebeurt er wanneer de fiscale Administratie heeft ‘nagelaten’ om een taxatie bij de genieter door te voeren, terwijl ze dit in principe wel kon binnen de wettelijke aanslagtermijnen.
Onzes inziens is deze vraag irrelevant, aangezien het Grondwettelijk Hof reeds heeft geoordeeld dat het voldoende is dat de genieter kan belast worden (zie hierna).
Desalniettemin heeft het hof van beroep te Antwerpen hieromtrent recent drie prejudiciële vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof. De betwisting ging daarbij over belastingplichtigen die werden geconfronteerd met een aanslag geheime commissielonen, maar waarbij de genieters ondubbelzinnig werden geïdentificeerd vóór het verstrijken voor de wettelijke aanslagtermijn. Zij konden daarbij nog door de fiscale Administratie belast worden binnen de wettelijke aanslagtermijnen, maar dit gebeurde in casu niet.
Het Grondwettelijk Hof is hieromtrent o.i. zeer duidelijk. Overweging B6 van het arrest van 26 september 2019 stelt namelijk:
"Indien de fiscale administratie een niet-aangegeven voordeel van alle aard vaststelt, de verkrijger ervan op een ondubbelzinnige wijze identificeert en deze binnen de voormelde wettelijke aanslagtermijnen aan de geëigende belasting onderwerpt of daartoe nog de mogelijkheid heeft gehad, is het, gelet op de in B.5.4 vermelde doelstellingen, zonder redelijke verantwoording dat de verstrekker van het voordeel aan een afzonderlijke aanslag wordt onderworpen. Het tegenovergestelde zou ertoe leiden dat zowel de verstrekker als de verkrijger van het voordeel aan de geëigende belastingen kunnen worden onderworpen, hetgeen verder gaat dan de door de wetgever nagestreefde loutere compensatie van een belastinginkomstenverlies." (eigen benadrukking)
Het te verwachten antwoord van het Grondwettelijk Hof op de nieuwe prejudiciële vragen zou dus duidelijk moeten zijn. Uiteraard moet het arrest nog afgewacht worden.
Overigens, ook bij een identificatie binnen de 2 jaar en 6 maanden is de effectieve taxatie van de genieter irrelevant.
In die zin zal o.i. ook de bijkomende voorwaarde ingevoerd door de wetgever, met name dat de genieter van het voordeel “akkoord” moet gaan met de taxatie, de toets van het Grondwettelijk Hof niet doorstaan.