VLABEL heeft op 12 oktober jl. standpunt ingenomen met betrekking tot de zogenaamde “verzekeringsgiften”. Het standpunt werd gepubliceerd op 29 oktober jl. en kreeg het volgnummer 15133.
VLABEL heeft op 12 oktober jl. standpunt ingenomen met betrekking tot de zogenaamde “verzekeringsgiften”. Het standpunt werd gepubliceerd op 29 oktober jl. en kreeg het volgnummer 15133.
De beslissing luidt letterlijk als volgt:
“Indien een verzekeringnemer een bestaande polis tijdens zijn leven schenkt aan de begunstigde, schenkt hij zijn rechten als verzekeringnemer. Als deze schenking ter registratie wordt aangeboden en fiscaal gelokaliseerd is in het Vlaamse Gewest, wordt op deze schenking de schenkbelasting geheven (tarief roerend). De belastbare grondslag van de schenkbelasting wordt begroot op de waarde van de vordering die de verzekeringsnemer heeft tegenover de verzekeringsmaatschappij, nl. de afkoopwaarde van de polis op datum van de schenking.
Indien er nadien sommen, renten of waarden worden uitgekeerd ingevolge het door de oorspronkelijke verzekeringnemer in het voordeel van de begunstigde gemaakte beding, vallen deze onder de toepassing van artikel 2.7.1.0.6, §1 VCF. Het voorwerp van deze uitkering is immers niet hetzelfde als het voorwerp dat met de schenkbelasting is belast. Daarom kan er geen toepassing worden gemaakt van artikel 2.7.1.0.6, §2, laatste lid, 1° VCF.”
Waarover gaat het?
Stel dat u te maken hebt met een klassieke AAB-polis (vader is verzekeringnemer en verzekerde (A) en zijn zoon is begunstigde (B). De uitkering bij het overlijden van vader aan de zoon wordt belast met erfbelasting. Het gaat om een “beding ten behoeve van een derde” dat wordt belast onder artikel 2.7.1.0.6 VCF (het “oude” artikel 8 W.Succ.).
Met een verzekeringsgift vermijdt men de toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF. Bij een verzekeringsgift schenkt de vader alle rechten als verzekeringnemer (bijvoorbeeld recht tot afkoop, aanduiding van een begunstigde,...) aan zijn zoon. Vader blijft wel verzekerd hoofd. Er komt dus maar een uitkering bij zijn overlijden.
Geen beding ten behoeve van een derde meer
De essentie van de verzekeringsgift bestaat erin dat het contract geen beding ten behoeve van een derde meer vormt. Inderdaad, alle rechten van de verzekeringsnemer worden overgedragen. De AAB-polis wordt een BAB-polis door de verzekeringsgift. Een beding ten behoeve van zichzelf dus. En daarop is artikel 2.7.10.6 VCF niet van toepassing. Dit standpunt wordt bijgetreden door de meerderheid van de rechtsleer en is ook bevestigd door de Dienst Patrimoniumdocumentatie.
VLABEL belast toch, maar standpunt houdt geen steek
Uit het standpunt van VLABEL blijkt nu dat VLABEL niet akkoord gaat met onbelastbaarheid van de uitkering en dat er alsnog erfbelasting verschuldigd is. Het is niet duidelijk waarop nu juist erfbelasting moet worden betaald. Op het het surplus tussen de afkoopwaarde op datum van de schenking (waarop schenkbelasting is betaald) en de uitkering? Of op het volledige bedrag van de uitkering? VLABEL heeft bevestigd dat erfbelasting verschuldigd is op het volledige kapitaal. Zelfs als u dus schenkbelasting op de verzekeringsgift hebt betaald!
De motivatie van de Vlaamse Belastingdienst geen steek. Er is geen beding ten behoeve van een derde meer. Er is door de verzekeringsgift enkel nog een beding ten behoeve van zichzelf. En dit wordt niet belast. Artikel 2.7.1.0.6 VCF is dus niet gewoon niet meer van toepassing.
Eventueel zou toepassing kunnen worden gemaakt van artikel 2.7.1.0.5. VCF. Dit artikel belast schenkingen die binnen de drie jaar voor het overlijden werden gedaan en waarop geen schenkbelasting werd betaald. Dit kan het geval zijn indien de verzekeringsgift is gedaan voor een Nederlandse notaris en de schenker overlijdt binnen de drie jaar. Maar dan is het een toepassing van artikel 2.7.10.5. VCF. Maar dat is een geheel ander fictielegaat.
Inwerkingtreding?
Tot slot valt het te betreuren dat er geen datum van inwerkingtreding is opgenomen. Vallen oude verzekeringsgiften, ingegeven vanuit een vaststaande praktijk, ook al onder deze regel? Of geldt het enkel voor verzekeringsgiften vanaf de publicatie van het standpunt?