Le contenu de cette page n’est disponible qu’en néerlandais.
In een opmerkelijk arrest van het Hof van Beroep te Gent van 9 februari 2017 deed het Hof uitspraak over de vordering die de ex-echtgenote in het kader van de vereffening-verdeling instelde tot het bekomen van een vergoeding voor de arbeidsprestaties die zij gedurende het huwelijk had verricht in de handelszaak van de man.
In een opmerkelijk arrest van het Hof van Beroep te Gent van 9 februari 2017 deed het Hof uitspraak over de vordering die de ex-echtgenote in het kader van de vereffening-verdeling instelde tot het bekomen van een vergoeding voor de arbeidsprestaties die zij gedurende het huwelijk had verricht in de handelszaak van de man.
Partijen waren gehuwd onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Het huwelijkscontract voorzag in artikel 7 dat ‘bij ontstentenis van geschreven rekeningen vermoed wordt dat de echtgenoten de rekeningen die zij elkaar zijn verschuldigd dag aan dag hebben vereffend, inbegrepen deze betreffende de bijdragen in de lasten van het huwelijk en deze betreffende de vergoeding voor het familiaal, huishoudelijk of sociaal werk van ieder van hen’.
In 1991 zegde de vrouw haar betaalde job op om te gaan werken in de garage uitgebaat door de man. Tot aan de feitelijke scheiding werkte zij op geregelde basis mee in de zaak.
Partijen scheidden in 2012 uit de echt en in het kader van de notariële werkzaamheden van vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel vordert de vrouw een vergoeding vanwege de man voor deze jarenlange arbeid. Teneinde deze vergoeding te begroten vordert zij de aanstelling van een deskundige-accountant.
De notaris-vereffenaar volgt de redenering dat de vrouw aanspraak kan maken op een vergoeding. De man uit hiertegen bezwaar en de notaris-vereffenaar beslist om het (tussen)geschil voor te leggen aan de rechtbank.
De eerste rechter stelt vast dat de vrouw inderdaad op regelmatige basis meewerkte in de handelszaak van de man. Bovendien volgt de eerste rechter de notaris-vereffenaar dat het stelsel tot zuivere scheiding van goederen en de bijhorende clausulering een vergoeding omwille van medewerking van de vrouw in de handelszaak niet in de weg staat. Volgens de eerste rechter botst deze vergoeding niet met het huwelijkscontract, maar is een vergoeding mogelijk op basis van verrijking zonder oorzaak. In die optiek wijst de eerste rechter een deskundige-accountant aan tot begroting/waardering/raming van de arbeidsprestaties die de vrouw in de periode 1991-2011 heeft verricht. De man was het hiermee niet eens en stelde hoger beroep in.
Ook het Hof van Beroep te Gent volgt de redenering van de vrouw en wijst het bezwaar van de man af. Allereerst laat het Hof zich uit over de aard van de arbeidsprestaties. Aan de hand van fiscale stukken en bescheiden m.b.t. de sociale zekerheid komt het Hof tot de conclusie dat het ging om een medewerking op regelmatige basis en niet om het bieden van sporadische hulp zoals de man voorhield. Er werd volgens het Hof wel degelijk een verloning toegekend, doch enkel op papier en derhalve op fictieve wijze ten aanzien van de fiscale administratie en de sociale verzekeraar. De arbeidsprestaties vertonen een structureel en economisch karakter die de normale huwelijksverplichtingen te buiten gaan.
Het Hof stelt verder dat wanneer onbetaalde arbeidsprestaties van de ene echtgenoot in de handelszaak van de andere echtgenoot voorliggen, loskoppeling van de huwelijksrelatie mogelijk is daar waar de arbeidsrelaties de normale huwelijksverplichting te buiten gaan.
Het Hof verwijst naar het feit dat ook binnen stelsels van scheiding van goederen vermogensverschuivingen de facto moeilijk uit te sluiten zijn. De geijkte rechtsgrond voor het bekomen van een vergoeding is de leer/het algemeen rechtsbeginsel van de ongerechtvaardigde verrijking/vermogensverschuiving zonder oorzaak. Het Hof wijst nogmaals op de gekende toepassingsvoorwaarden en is van oordeel dat het huwelijksvermogensstelsel tot scheiding van goederen een toepassing op zich niet uitsluit, inzonderheid nu de vermogensverschuiving los kan worden gemaakt van de huwelijksrelatie. Het huwelijkscontract in het algemeen en in het verrekenbeding/weerlegbare vermoeden in het bijzonder, slaan enkel op de huwelijksvermogensrechtelijke relatie van de contractspartijen en als zodanig niet op een daarvan te onderscheiden (professionele) relatie tussen dezelfde partijen.
De beoogde rechtzetting behelst (enkel) de mate waarin de bedoelde arbeidsprestaties de normale huwelijksverplichtingen te buiten gaan. Een integrale vergoeding van de arbeidsprestaties is niet aan de orde. Het is slechts naarmate de arbeidsprestaties de normale huwelijksverplichtingen overschrijden dat rechtzetting/vergoeding aan de orde is (o.w.v. de verrijking aan de zijde van de man door niet te betalen en dienovereenkomstig te sparen in zijn eigen vermogen terwijl de vrouw niets ontving en aldus niets kon sparen). In zo verre komen de arbeidsprestaties van de vrouw voor vergoeding in aanmerking, waartoe de aanwijzing van een deskundige-accountant zich opdringt.
Deze rechtspraak kadert in de stroming binnen de rechtsleer die stelt dat enkel een concrete beoordeling van het gebrek aan oorzaak voor de vermogensverschuiving tegemoet komt aan de noden van de praktijk. Een abstracte benadering in het huwelijks- en het samenwoningsvermogensrecht zou volgens deze rechtsleer immers nooit aanleiding geven tot recuperatie op grond van de vermogensverschuiving zonder oorzaak.
Wel is het opmerkelijk dat het Hof van Beroep te Gent in een vrij beknopte argumentatie concludeert dat er in casu geen oorzaak is voor de vermogensverschuiving. Het Hof komt tot deze conclusie nadat het stelt dat het huwelijkscontract zelf (en de daarin opgenomen clausule Grégoire) de toepassing van de leer niet uitsluit. Nergens lezen we echter iets over de wil van de verarmde als oorzaak? Ook het subsidiariteitsprincipe, dat inhoudt dat pas een beroep kan worden gedaan op deze leer wanneer de eiser over geen enkele andere eis beschikt of kon beschikken die voortkomt uit een contract, quasi-contract, delict of quasi-delict,wordt door het Hof van Beroep niet besproken.
Deze tendens in rechtspraak sluit dan weer naadloos aan bij de wetgevende initiatieven om het huwelijksvermogensrecht te hervormen. Daarbij trekt de wetgever volop de kaart van de vermogensrechtelijke solidariteit tussen echtgenoten, door ook in een stelsel van scheiding van goederen te voorzien in een finale verrekening van de aanwinsten te voorzien (aanwinsten zijn het vermogen dat de echtgenoten tijdens het huwelijk opbouwen, anders dan door erfenis, schenking of testament). Wel bepaalt het wetsontwerp dat echtgenoten deze finale verrekening contractueel kunnen uitsluiten. Opmerkelijk is wel dat zelfs in geval van uitsluiting de rechter een billijke compensatie kan toekennen in het toekomstige recht.