Le contenu de cette page n’est disponible qu’en néerlandais.
De Bijzondere Belastinginspectie (hierna: BBI) wendt steeds vaker artikel 49 WIB aan in de strijd tegen fraude bij onderaannemers. Dat meldden we al in een eerder artikel.
In een recent vonnis van de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel schept de Rechtbank nu wat klaarheid in de mist die er hangt rond artikel 49 WIB bij dergelijke discussies. De Rechtbank biedt enigszins perspectief voor de belastingplichtige die wordt geconfronteerd met een dergelijke betwisting en de daarmee gepaard gaande zware taxaties. Het team fiscale procedure behartigde de belangen van de belastingplichtige in deze zaak.
De Bijzondere Belastinginspectie (hierna: BBI) wendt steeds vaker artikel 49 WIB aan in de strijd tegen fraude bij onderaannemers. Dat meldden we al in een eerder artikel.
In een recent vonnis van de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel schept de Rechtbank nu wat klaarheid in de mist die er hangt rond artikel 49 WIB bij dergelijke discussies. De Rechtbank biedt enigszins perspectief voor de belastingplichtige die wordt geconfronteerd met een dergelijke betwisting en de daarmee gepaard gaande zware taxaties. Het team fiscale procedure behartigde de belangen van de belastingplichtige in deze zaak.
De Bijzondere Belastinginspectie (hierna: BBI) wendt steeds vaker artikel 49 WIB aan in de strijd tegen fraude bij onderaannemers. Dat meldden we al in een eerder artikel.
In een recent vonnis van de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel schept de Rechtbank nu wat klaarheid in de mist die er hangt rond artikel 49 WIB bij dergelijke discussies. De Rechtbank biedt enigszins perspectief voor de belastingplichtige die wordt geconfronteerd met een dergelijke betwisting en de daarmee gepaard gaande zware taxaties. Het team fiscale procedure behartigde de belangen van de belastingplichtige in deze zaak.
Inhoudelijk zijn de discussies in dergelijke dossiers vaak gelijklopend.
Belastingplichtigen actief in de meest diverse sectoren werken samen met onderaannemers. Deze onderaannemers voeren werken uit voor hun opdrachtgevers. Zij factureren hun prestaties en deze worden ook effectief betaald. Sommige onderaannemers nemen het echter niet zo nauw met hun sociale en fiscale verplichtingen.
Vaak wordt vastgesteld dat de onderaannemers na de oprichting van de vennootschap al snel geen BTW-aangiften en aangiften in de vennootschapsbelasting meer indienen. Ook sociaalrechtelijke verplichtingen worden vaak niet nageleefd. Als klap op de vuurpijl blijkt dat veel onderaannemers uiteindelijk in vereffening, dan wel failliet gaan en de bestuurder met de noorderzon verdwijnt…
Wat heeft de opdrachtgever daarmee te maken? De opdrachtgever kan moeilijk instaan voor de naleving van allerlei verplichtingen door een derde. Overigens, het is ook niet omdat die verplichtingen niet worden nageleefd, dat de prestaties van de onderaannemers niet reëel zouden zijn. Prestaties kunnen ook uitgevoerd worden door personen die formeel niet in orde zijn. Dit doet geen afbreuk aan de realiteit van de prestaties.
Echter, in plaats van deze onderaannemers aan te pakken, keert de BBI zich steeds vaker tegen de opdrachtgever teneinde de schade voor de schatkist te herstellen. Daarvoor gebruikt de BBI artikel 49 WIB als belangrijkste wapen: de echtheid van de prestaties van de onderaannemers wordt in vraag gesteld en de aftrek van de kosten geweigerd.
De BBI beweert dat de belastingplichtige de drie voorwaarden van artikel 49 WIB niet heeft nageleefd, zijnde:
Indien de echtheid van de prestaties niet wordt aangetoond, worden de facturen van de onderaannemers verworpen. Bijna altijd wordt ook de BTW-aftrek van de betrokken facturen verworpen. Een belastingverhoging van 200% inzake vennootschapsbelasting en een boete van 200% inzake BTW wordt standaard opgelegd. Kortom, een zware financiële aderlating voor belastingplichtigen die uit het niets met dergelijke taxaties worden geconfronteerd.
Het hoeft geen betoog dat het bewijs bijbrengen van reële prestaties jaren na datum niet eenvoudig is. Vaak gebeurt de correspondentie mondeling of telefonisch (denken we bijvoorbeeld aan de bouwsector). Schriftelijke sporen zijn dus niet altijd aanwezig. Daarnaast zal ook de opdrachtgever in sommige gevallen geen contact meer hebben met de onderaannemer of wordt ook hij geconfronteerd met het feit dat deze niet langer bereikbaar is.
De Rechtbank te Brussel oordeelt nu hoe ver de bewijslast van de belastingplichtige reikt om aan te tonen dat de prestaties van de onderaannemers daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De Rechtbank stelt in casu vast dat de belastingplichtige voor de uitgaven facturen bijbrengt, alsook de bewijzen van betaling van deze facturen door middel van bankoverschrijvingen. Hiermee heeft de belastingplichtige volgens de Rechtbank aan de eerste twee voorwaarden van artikel 49 WIB voldaan, te weten de annualiteitsvoorwaarde en de realiteitsvoorwaarde. Uit deze stukken bleek volgens de Rechtbank dat de facturen daadwerkelijk werden betaald in de belastbare tijdperken waarop de aanslagen betrekking hadden.
Wat de derde voorwaarde van artikel 49 WIB betreft, zijnde de finaliteitsvoorwaarde, is de Rechtbank van oordeel dat de belastingplichtige, aan de hand van de door haar neergelegde stukken (naast de facturen en betalingsbewijzen werden onder meer ook bestelbonnen, checkins@work, attesten, uitgaande facturen van de belastingplichtige en de betalingsbewijzen bijgebracht), bewijst dat de prestaties effectief hebben plaatsgevonden.
Hoewel niet voor elke werf checkins@work konden worden bijgebracht, merkt de Rechtbank fijntjes op dat de BBI deze documenten ook zelf kon opvragen bij de bevoegde overheidsinstanties en is de BBI hiertoe als overheid zelfs beter geplaatst dan de belastingplichtige. De Rechtbank stelt dan ook dat op de BBI als procespartij eveneens een medewerkingsplicht rust om de waarheid te achterhalen! De loyale medewerking aan de bewijsvoering is inderdaad een verplichting die op beide partijen rust.
Interessant is tevens de opmerking van de Rechtbank dat er door de BBI niet werd aangetoond dat de hele samenwerking fictief zou zijn en dat er een belangenvermenging zou bestaan tussen de belastingplichtige en de onderaannemers.
Hoewel het geleverde bewijs niet sluitend is en niet voor iedere prestatie het tegenbewijs werd geleverd, is het duidelijk dat de Rechtbank verwacht dat de fiscus naar aanleiding van het aanleveren van een begin van bewijs, moet toetreden tot de dynamiek van bewijs en tegenbewijs. Het stilzitten van de fiscus door ieder bewijs dat wordt voorgelegd door de belastingplichtige als niet afdoende te beschouwen, wordt niet aanvaard door de Rechtbank. De Rechtbank besluit dan ook dat de in aftrek genomen kosten beantwoorden aan werkelijk geleverde tegenprestaties en dat zodoende aan alle toepassingsvoorwaarden van artikel 49 WIB is voldaan!
Het valt toe te juichen dat de betrokken belastingplichtige niet moet opdraaien voor de malversaties bij de onderaannemers waar hij te goeder trouw een beroep op had gedaan. De aannemer mag inderdaad niet de dupe zijn van de onderaannemers die een loopje nemen met de fiscaalrechtelijke en sociaalrechtelijke wetgeving. Ook de Rechtbank te Brussel is terecht diezelfde mening toegedaan.
De BBI heeft inmiddels berust in het vonnis.
Artikel 49 WIB is op die manier voor de fiscus een algemene antimisbruikbepaling geworden. Artikel 49 WIB en de realiteit van de prestaties wordt immers ook vaak in andere discussies aangewend: aftrek van kosten van een onroerend goed, aftrek van kosten bij aandelenopties of management fees en tantièmes. De fiscus vereist in deze hypotheses vaak het onmogelijke bewijs van de belastingplichtige om de werkelijkheid van de prestaties aan te tonen. Artikel 49 WIB legt weliswaar de bewijslast bij de belastingplichtige, maar dit wil dus niet zeggen dat de fiscus mag stilzitten! Dat het nieuwe bewijsrecht in fiscalibus kan worden toegepast, is nu een feit en zorgt dat artikel 49 WIB geen vrijgeleide is voor de fiscus om te pas en te onpas te oordelen dat aan de bewijslast niet is voldaan door de belastingplichtige. De fiscus wordt verplicht om toe te treden tot de dynamiek van bewijs en tegenbewijs!