Activa die beroepsmatig geïnvesteerd zijn in een familiale onderneming, kunnen fiscaal voordelig worden geschonken of vererven. Voor de toepassing van dit gunsttarief is vereist dat de schenker dan wel de erflater of diens partner zelf nog actief is in de familiale onderneming. De belastingplichtige draagt de verantwoordelijkheid om aan te tonen dat aan deze voorwaarde is voldaan. In een uitspraak van 5 september 2023 heeft het Hof van Beroep van Gent verduidelijkt op welke wijze de belastingplichtige dit bewijs kan leveren. Of net niet?
Het gunstregime
Activa die beroepsmatig geïnvesteerd zijn in een familiale onderneming, kunnen fiscaal voordelig worden geschonken of vererven. Een familiale onderneming is een een nijverheids-, handels-, ambachts-, of landbouwbedrijf of een vrij beroep, dat door de erflater dan wel schenker of diens partner, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend op datum van de overdracht. (1)
Het bewijs van persoonlijke exploitatie
In een arrest van 5 september 2023 verduidelijkt het Hof van Beroep van Gent hoe de belastingplichtigen in ieder geval niet kunnen aantonen dat een erflater of zijn partner zelf nog actief waren in de familiale onderneming op datum van overlijden.
In deze zaak overleed de erflaatster in 2019. Zij liet haar echtgenoot en twee kinderen na. In de aangifte van nalatenschap werd toepassing gevraagd van het gunstregime inzake de overdracht van familiale ondernemingen met betrekking tot weilanden die werden aangewend in het kader van de landbouwonderneming.
De toepassing van het gunstregime geweigerd door Vlabel omdat, zo oordeelt Vlabel, niet voldaan was aan de exploitatievoorwaarde. Er werd namelijk noch door de erflaatster noch door haar echtgenoot ‘winsten van een onderneming (code 1600/2600)’ opgenomen in de aangifte personenbelasting met betrekking tot inkomstenjaar 2018 (aanslagjaar 2019).
De echtgenoot van erflaatster tekende hiertegen bezwaar aan, tevergeefs. Vervolgens maakte hij de zaak aanhangig voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, die de vordering afwees. Tegen dit vonnis tekende de echtgenoot opnieuw beroep aan.
Het Hof verduidelijkt het volgende:
- De belastingplichtige dient te bewijzen dat is voldaan aan exploitatievoorwaarde op het ogenblik van overlijden. Dat de erflater of zijn partner actief waren op enig ander moment, volstaat niet.
- Het bewijs kan worden geleverd met alle middelen van recht, met uitzondering van de eed. In Omzendbrief VLABEL 2015/2 van 15 december 2015 stelt de Vlaamse Belastingdienst dat de exploitatievoorwaarde wordt gecontroleerd aan de hand van de laatste aangifte of het laatste aanslagbiljet van personenbelasting van de erflater of zijn partner. De aanwezigheid van winsten van een onderneming (code 1600/2600) of baten van vrije beroepen, ambten, posten of andere winstgevende bezigheden (code 1650/2650) in de aangifte of het aanslagbiljet van de personenbelasting is geen bijkomende voorwaarde, maar slechts een voorbeeld van hoe het bewijs kan worden geleverd.
- Het louter maat zijn van een maatschap, ook wanneer de statuten van de maatschap vermelden dat erflater en zijn partner beperkt actief blijven in de onderneming, is onvoldoende om de actieve betrokkenheid bij de exploitatie van de onderneming aan te tonen. Ook het betalen van de sociale bijdrage is onvoldoende bewijs van een actieve betrokkenheid op datum van het overlijden.
- Het volstaat niet dat ‘winsten van een onderneming (code 1600/2600)’ werden opgenomen in de aangifte personenbelasting van de partner met betrekking tot het inkomstenjaar waarin het overlijden heeft plaatsgevonden (in deze zaak: 2018 (aanslagjaar 2019)), aangezien hieruit niet blijkt of deze inkomsten betrekking hebben op de periode voorafgaand of volgend op het overlijden van de overledene.
Het hof stelt Vlabel aldus in zijn gelijk.
Concreet
Uit deze zaak blijkt dat het niet enkel belangrijk is om te voldoen aan de voorwaarden inzake het gunstregime voor de overdracht van familiale ondernemingen, maar dat het minstens even belangrijk is om dit op afdoende wijze te kunnen aantonen.
(1) Artikel 2.7.4.2.2., §2, 1° VCF en artikel 2.8.6.0.3, §2, 1° VCF.