In de praktijk komt het voor dat familieleden of kennissen als bestuurder worden opgenomen in raden van bestuur, louter om aan het wettelijke minimum aantal bestuurders te voldoen. De facto oefenen deze bestuurders het bestuur niet uit. Het opnemen van een dergelijk bestuursmandaat “op papier” houdt echter risico’s in. Dit werd recentelijk nog eens herinnerd door het Hof van Cassatie.
In de praktijk komt het voor dat familieleden of kennissen als bestuurder worden opgenomen in raden van bestuur, louter om aan het wettelijke minimum aantal bestuurders te voldoen. De facto oefenen deze bestuurders het bestuur niet uit. Het opnemen van een dergelijk bestuursmandaat “op papier” houdt echter risico’s in. Dit werd recentelijk nog eens herinnerd door het Hof van Cassatie.
Het Hof van Cassatie bevestigt in haar arrest van 9 oktober 2020 dat elke bestuurder binnen een collegiaal orgaan verplicht is toezicht te houden op de medebestuurders. In casu werden bestuurders van een vzw ter verantwoording geroepen voor een laattijdige fiscale aangifte. De verwerende bestuurder betwistte zelf enige bestuursfout te hebben gemaakt. De bestuurder argumenteerde dat de andere bestuurder immers de facto het bestuur uitoefende en hem/haar dus zelf geen fout kon worden verweten.
Het Hof van Cassatie verwerpt deze argumentatie en voegt toe dat noch een interne taakverdeling tussen de bestuurders noch het feit dat de bestuurder geen werkelijke bestuursdaden heeft gesteld omdat een andere bestuurder zich het bestuur toe-eigent, een bestuurder van de plicht ontslaat om toezicht uit te oefenen op de medebestuurders. Volgens het Hof kan de eigen passiviteit van de bestuurder dus geen uitweg bieden, integendeel kan het niet-deelnemen aan het bestuur op zich een fout uitmaken.
Alhoewel het hof uitspraak doet over de vzw-wet (meer bepaald artikel 13 vzw-wet) die ondertussen werd vervangen door het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (het “WVV”) en inzake een vzw, kan de uitspraak van het Hof door haar algemeenheid toch per hypothese worden toegepast op bestuurders van alle collegiale bestuursorganen, ook in besloten, coöperatieve of naamloze vennootschappen, en stichtingen, en dit ook na de inwerkingtreding van het WVV. Het Hof steunt immers louter op het feit dat het om een collegiaal bestuursorgaan gaat. Onder het WVV zou het belang van deze uitspraak gerelativeerd kunnen worden door de principiële, doch weerlegbare, hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders van een collegiaal bestuursorgaan bij bestuursfouten. Dit arrest is echter nog steeds relevant in de zin dat een interne taakverdeling en de eigen passiviteit geen oplossing biedt om aan de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontsnappen. Verder is deze uitspraak uiteraard nog steeds relevant voor bestuursdaden die werden gesteld voor de inwerkingtreding van het WVV aangezien de hoofdelijkheid niet voor alle bestuursfouten werd vermoed.
De boodschap van het Hof is dus dat iedere bestuurder maar beter alert is, ook voor fouten van de andere bestuurders, en best actief deelneemt aan het bestuur, minstens controle uitoefent. Weze het nog opgemerkt dat het benoemen van bestuurders “op papier” om aan het wettelijk minimum te geraken niet langer nodig is in de nv en de stichting aangezien deze rechtspersonen bestuurd kunnen worden door een enige bestuurder. In de nv moet dit evenwel statutair worden voorzien. Wat betreft de vzw vereist het WVV wél nog steeds 2, dan wel 3 bestuurders wanneer de vzw respectievelijk minder dan drie en minstens drie leden telt.
Wenst u op de hoogte te blijven? Volg Cazimir op LinkedIn!