The content of this page is only available in Dutch.
Echtgenoten die gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel hebben de mogelijkheid om eigen goederen in te brengen in hun huwgemeenschap. Bij de verdeling van de huwgemeenschap, ten gevolge van echtscheiding of overlijden, heeft de inbrengende echtgenoot op basis van de wet (art. 2.3.53, §4 BW) het recht om de nog in natura aanwezige ingebrachte goederen ten tijde van de verdeling terug te nemen (op voorwaarde van aanrekening op zijn kavel). Deze bepaling is evenwel van suppletief recht, zodat de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst verdere (eventueel afwijkende) afspraken kunnen maken omtrent de modaliteiten van de inbreng en het recht van terugname. Echtgenoten kunnen ervoor kiezen om het wettelijk terugnamerecht te modaliseren (denk bijvoorbeeld aan het terugnamerecht zonder aanrekening op de eigen kavel van de inbrengende echtgenoot). Naast de mogelijkheid om het wettelijk terugnamerecht te modaliseren, kunnen de echtgenoten er tevens voor kiezen om de inbreng te koppelen aan een conventionele (al dan niet optionele) ontbindende voorwaarde van echtscheiding en/of van vooroverlijden van de niet-inbrengende echtgenoot.
De vraag stelt zich naar de toepassing van de erf- en/of registratiebelasting op het ogenblik dat het huwelijk wordt ontbonden door overlijden of echtscheiding.
In een diepgaande analyse - gepubliceerd in het Notarieel Fiscaal Maandblad 2023, nummer 1 - staan E. BEEKEN en E. JANSSENS uitgebreid stil bij het burgerrechtelijk en fiscaal onderscheid van beide rechtsfiguren. Deze analyse wordt getoetst aan de oude federale en Vlabel standpunten, de Cassatierechtspraak van 14 oktober 2021 en de gewijzigde houding van Vlabel die hierop is gevolgd. Tot slot wordt de analyse tegen het licht gehouden van het nieuwe verbintenissenrecht dat in werking is getreden op 1 januari 2023.
Wil u hier meer over weten, lees dan: BEEKEN, E., JANSSENS, E., “Het Hof van Cassatie bevestigt: een optioneel ontbindende voorwaarde is en blijft een ontbindende voorwaarde (noot bij Cass. 14 oktober 2021)”, Not.Fisc.M. 2023, afl. 1, 19-31.