COVID-19 heeft een enorme impact op ons dagelijkse leven. Ook voor de burgerlijke procedure waarin u betrokken bent, kan de huidige crisis een impact hebben.
Vanaf het ingaan van de lockdown light en de daaruit voortvloeiende beperkingen van het openbaar leven en de bewegingsvrijheid, bestaat immers het risico dat rechtshandelingen niet tijdig kunnen worden verricht.(1)
COVID-19 heeft een enorme impact op ons dagelijkse leven. Ook voor de burgerlijke procedure waarin u betrokken bent, kan de huidige crisis een impact hebben.
Vanaf het ingaan van de lockdown light en de daaruit voortvloeiende beperkingen van het openbaar leven en de bewegingsvrijheid, bestaat immers het risico dat rechtshandelingen niet tijdig kunnen worden verricht.(1)
Voor de rechtbanken en hoven rijst ook het probleem dat er eerst een rechtsdag moet plaatsvinden waarop de zaak door advocaten of partijen gepleit wordt, alvorens een zaak in beraad kan worden genomen of een vonnis kan worden geveld. Ter bestrijding van COVID-19 wordt echter zoveel mogelijk thuiswerk of telewerk georganiseerd en getracht mensen zo weinig mogelijk fysiek in contact te laten komen.(2)
Door de regering werd daarom een koninklijk besluit in het leven geroepen om in deze uitzonderlijke periode tegemoet te komen aan deze bekommernissen. Dit “Koninklijk Besluit nr. 2 met betrekking tot de verlenging van de verjaringstermijnen en de andere termijnen om in rechte te treden, alsmede de verlenging van de termijnen van de rechtspleging en de schriftelijke behandeling voor de hoven en rechtbanken”(3) werd op 9 april 2020 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.(4)
We bespreken hierna de krachtlijnen van dit koninklijk besluit, waarbij wij een antwoord trachten te formuleren op de belangrijkste vragen die hierover kunnen rijzen met betrekking tot uw burgerlijke procedure.
Schriftelijke behandeling burgerlijke zaken
Welke maatregelen nam de regering om te verhelpen aan de risico’s die pleitzittingen (die moeten plaatsvinden alvorens een zaak in beraad te nemen of een vonnis te vellen) met zich meebrengen tijdens de COVID-19 crisis?
Om de gewone werking van de rechtbanken en hoven opnieuw te verzekeren en te voorkomen dat men toevlucht zou moeten nemen tot een verdaging van alle rechtszaken -waardoor de gerechtelijke achterstand dreigt toe te nemen en de rechten van de burgers nodeloos worden aangetast(5) - worden zaken die vastgesteld zijn voor pleidooien in de periode van 11 april 2020(6) tot en met 3 juni 2020(7) (einddatum die door de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit kan worden aangepast) in van rechtswege in beraad genomen zonder mondelinge pleidooien, voor zover partijen conclusie genomen hebben.(8)
Indien in uw zaak reeds conclusies genomen werden en de zittingsdag normalerwijze zou plaatsgevonden hebben voor 3 juni 2020 (datum die nog verlengd kan worden), zal de rechter zich buigen over de zaak en deze ‘in beraad nemen’ zonder voorafgaand pleidooi.
Aan de rechter wordt daarbij alsnog een mogelijkheid geboden om binnen één maand na het in beraad nemen van de zaak(9) aan partijen te vragen om een mondelinge opheldering te geven over de punten die hij aanwijst (eventueel via videoconferentie).(10)
Wat indien u niet akkoord gaat met een schriftelijke behandeling van uw rechtszaak?
Partijen krijgen de mogelijkheid om het in beraad nemen van hun zaak zonder pleidooien te weigeren en op schriftelijke en gemotiveerde wijze hun bezwaar te doen kennen.(11)
Indien een partij niet kan instemmen met de schriftelijke behandeling van zijn of haar zaak, moet deze partij de rechter daarvan schriftelijk en gemotiveerd in kennis stellen, uiterlijk één week voor de vastgestelde rechtsdag.(12)
Verschillende hypotheses kunnen zich voordoen:
- Alle partijen maken bezwaar: De zaak zal worden uitgesteld op onbepaalde of bepaalde datum.(13)
- Geen enkele partij of ten minste één, maar niet alle partijen maken bezwaar: De rechter zal beslissen. Hij kan de terechtzitting laten doorgaan (eventueel via videoconferentie), de zaak uitstellen op onbepaalde of bepaalde datum, ofwel de zaak in beraad nemen zonder mondeling pleidooi.(14)(15)
(Voorlopige) conclusie
De regering heeft aldus de nodige maatregelen genomen om tegemoet te komen aan een aantal bezorgdheden in het kader van COVID-19. Laat uw burgerlijke procedure tijdens deze uitzonderlijke periode aldus uw laatste zorg zijn. Wij doen er immers ook alles aan om uw belangen zo goed mogelijk te behartigen en bekijken graag samen met u de gevolgen van deze crisis en de maatregelen in het het KB nr. 2 in het kader van uw individueel dossier.
De regering(16) kondigde alvast aan dat na afkondiging van dit algemene besluit, in een tweede beweging de problemen zullen worden aangepakt die verbonden zijn aan specifieke procedures voor sommige instanties, door aanpassing van het besluit of door latere besluiten. Wij volgen dit uiteraard op de voet en houden u verder op de hoogte.
Wenst u op de hoogte te blijven? Volg Cazimir op LinkedIn!
Lees het eerste deel van dit artikel, over de
verlenging van termijnen hier!
- Verslag aan de Koning bij het KB nr. 2 van 9 april 2020, BS, 25727.
- Verslag aan de Koning bij het KB nr. 2 van 9 april 2020, BS, 25729.
- Hierna geciteerd als ‘KB nr. 2’.
- BS 9 april 2020, 25727.
- Verslag aan de Koning bij het KB nr. 2 van 9 april 2020, BS, 25730.
- Gelet op het Paasweekend in de praktijk vanaf 14 april 2020.
- Een verlenging tot een maand na de crisisperiode om zeker te zijn dat de gewone werking van de dienst opnieuw verzekerd kan worden, zie Verslag aan de koning bij het KB nr. 2 van 9 april 2020, BS, 25730.
- Art. 2 §1 KB nr. 2. De voorwaarde dat conclusies genomen moeten worden, sluit alvast de overgrote meerderheid uit van situaties waarin een partij niet vertegenwoordigd wordt en evenmin vertrouwd is met de schriftelijke uitwisseling van standpunten. Ook sluit dit de mogelijkheid van een verstekvonnis uit (art. 804 Ger.W.). De toepassing op zaken die op de inleidingszitting worden behandeld (art. 735 Ger.W.) zal eveneens quasi-uitgesloten zijn. Zie Verslag aan de Koning bij het KB nr. 2, BS, 25730.
- Of in voorkomend geval één maand na het neerleggen van de stukken bedoeld in art. 2 §3 KB nr. 2, indien partijen hun stukken nog niet ter griffie hadden neergelegd voor de oorspronkelijk vastgelegde rechtsdag. De stukken moeten dan binnen één week na de oorspronkelijk vastgestelde rechtsdag worden neergelegd, of binnen één week na de kennisgeving van de beslissing van de rechter bedoeld in art. 2 §2, vijfde lid KB nr. 2 (wanneer er bezwaar geuit is door geen enkele of ten minste één maar niet alle partijen). Dit op straffe van nietigheid van ambtshalve wering.
- Zie art. 2 §4 KB nr. 2 over de wijze van kennisgeving hiervan.
- Verslag aan de Koning bij het KB nr. 2 van 9 april 2020, BS, 25730.
- Art. 2 §2, tweede lid KB nr. 2. Zie omtrent de wijze van kennisgeving bezwaar art. 2 §2, derde lid KB nr. 2.
- Art. 2 §2, vierde lid KB nr. 2.
- Onverminderd de toepassing van art. 1004/1 Ger.W. inzake het hoorrecht van minderjarigen. Hieraan mag geen afbreuk worden gedaan, zie Verslag aan de Koning bij het KB nr. 2, BS, 25730.
- Art. 2 §2, vijfde lid KB nr. 2.
- Verslag aan de Koning bij het KB nr. 2, BS, 25731