The content of this page is only available in Dutch.
Op 28 oktober 2016 werden de krachtlijnen van de federale begroting voor 2017 bekend gemaakt in een algemene beleidsnota van de minister van Financiën en fiscale fraudebestrijding. Hierna vindt u een samenvatting van de belangrijkste aspecten.
Op 28 oktober 2016 werden de krachtlijnen van de federale begroting voor 2017 bekend gemaakt in een algemene beleidsnota van de minister van Financiën en fiscale fraudebestrijding. De hervorming van de vennootschapsbelasting alsook het eventueel invoeren van een meerwaardebelasting op aandelen zijn twee punten die bewust buiten de begroting werden gehouden. Hierover werd vooralsnog geen akkoord bereikt, maar het is niet uitgesloten dat dit in 2017 nog gebeurt “met terugwerkende kracht” tot 1 januari 2017 Vanuit fiscaal oogpunt blijft het aantal wijzigingen dan ook eerder beperkt, doch daarom niet minder ingrijpend.
Per 1 januari 2017 wordt het tarief van de roerende voorheffing op dividenden en interesten verhoogd van 27% naar 30%. Veel meer dan dat vermeldt de beleidsnota niet. Wij vernemen dat de bestaande uitzonderingsregimes (zoals de inkomsten van gereglementeerde spaarrekeningen boven de vrijgestelde schijf tot 1.880 euro, de Letermebons en het VVPRbis-regime) in principe nog steeds onderworpen blijven aan het verlaagd tarief van 15%. Ook wat betreft de liquidatiereserve zou bij een uitkering na de wachttermijn van vijf jaar nog steeds het verlaagd tarief van de roerende voorheffing van 5% van toepassing zijn (zodat de uiteindelijke belastingdruk gelijk is aan 15%, rekening houdend met de bij de aanleg ervan betaalde anticipatieve heffing van 10%). Voor uitkeringen van de liquidatiereserve binnen de wachttermijn van vijf jaar, zou de roerende voorheffing wel stijgen naar 20% (vandaag 17%).
Ook fiscale constructies waarbij interne meerwaarden worden gerealiseerd worden, worden geviseerd. Het betreft de inbreng in een holdingvennootschap door een natuurlijke persoon van de aandelen in de exploitatievennootschap die hij privé bezit. Het kapitaal dat gevormd wordt naar aanleiding van deze inbreng, wordt beschouwd als “fiscaal gestort kapitaal” en kan via een latere kapitaalvermindering in principe belastingvrij worden uitgekeerd (behoudens toepassing van de algemene antimisbruikbepaling door de fiscus). Deze techniek, die al langer een doorn in het oog is van de fiscus, wordt nu aan banden gelegd.
Inbrengen gedaan vanaf 1 januari 2017 zullen voortaan slechts ten belope van de aanschaffingswaarde (i.e. de destijds betaalde prijs of bij een door de inbrenger zelf opgerichte werkvennootschap het aandeel in het gestort kapitaal van deze vennootschap) de creatie van fiscaal gestort kapitaal met zich meebrengen, i.t.t. de werkelijke waarde vandaag. Het verschil tussen de aanschaffingswaarde en de werkelijke waarde op het ogenblik van de inbreng zal behandeld worden als een belaste reserve. Bij een latere kapitaalvermindering zal op dit verschil roerende voorheffing verschuldigd zijn en wordt de meerwaarde alsnog belast. Het is op heden nog niet zeker hoe hieraan concreet vorm zal worden gegeven. Er circuleren zowel teksten tot aanpassing van artikel 184 WIB (definitie fiscaal gestort kapitaal) als artikel 18 WIB (dividenden).
Ook de situaties uit het verleden worden aangepakt. Zo zal de fiscale administratie gerichte controles uitvoeren met betrekking tot kapitaalverminderingen in holdingvennootschappen waar de “step-up” vóór 1 januari 2017 heeft plaatsgevonden. Deze zullen getoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling (artikel 344, §1 WIB). Op die manier zou de kapitaalvermindering alsnog kunnen worden onderworpen aan de roerende voorheffing (zoals een dividenduitkering), indien blijkt dat de gehele verrichting (i.e. de inbreng en latere kapitaalvermindering) is ingegeven door louter fiscale motieven.
Er wordt momenteel gewerkt binnen de fiscale administratie aan een “Cel Kapitaalverminderingen” zoals die eerder bestond voor de controles op vruchtgebruikconstructies. Deze cel zal een algemene richtlijn opstellen voor de aanpak van kapitaalverminderingen. De selectie van de dossiers zal centraal gebeuren in Brussel. De controles zelf worden uitgevoerd door de bevoegde lokale controlediensten.
De speculatietaks wordt na amper een jaar alweer afgeschaft. De bekritiseerde belasting had niet het gewenste effect en zette een rem op de aandelenverkoop met een sterke daling van de inkomsten uit de beurstaks tot gevolg.
Ter compensatie wordt het toepassingsgebied van de taks op beursverrichtingen door een beleggingsvennootschap (bv. een BEVEK) wordt uitgebreid. Voortaan zal de beurstaks ook verschuldigd zijn door wie via een buitenlandse tussenpersoon handelt. De huidige plafonds van de beurstaks worden eveneens verdubbeld.
Er komt een zogenaamd ‘mobiliteitsbudget’. Werknemers kunnen dit budget vrij aanwenden voor een (goedkopere) bedrijfswagen, een andere mobiliteitsoplossing en/of extra nettoloon dat fiscaal op dezelfde wijze wordt behandeld als een bedrijfswagen.
Bovendien wordt een heffing op tankkaarten ingevoerd. De werkgever die een tankkaart ter beschikking stelt van zijn werknemers, zal daarop een extra belasting verschuldigd zijn.
Merk tot slot nog op dat op heden er nog geen uitgeschreven wetteksten zijn, zodat het een en ander nog zou kunnen veranderen. Bovendien valt te verwachten dat bovenstaande wijzigingen vanaf 1 januari 2017 van toepassing zullen zijn.